ECLI:NL:RBDHA:2018:4238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
NL18.846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een staatloze man geboren in Libanon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij benadrukte dat zijn broer in Nederland woont en dat hij een vertrouwensband met hem heeft. Eiser heeft ook zijn kwetsbaarheid en psychische problemen aangekaart, en stelde dat de opvang in Polen ontoereikend is.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie met zijn broer bestaat. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de argumenten van eiser over zijn gezondheidstoestand en de opvang in Polen niet overtuigend genoeg waren om de beslissing van de staatssecretaris te weerleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.847, plaatsgevonden op 6 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Fayez. Tevens zijn verschenen drs. P. Herfst en [broer], de broer van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en staatloos te zijn. Hij is geboren en opgegroeid in een vluchtelingenkamp in Libanon. Eiser heeft op 4 augustus 2017 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het asielverzoek niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 31 augustus 2017 aanvaard. Dit alles wordt niet betwist door eiser.
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat het van groot belang is dat zijn asielaanvraag door Nederland in behandeling wordt genomen, omdat zijn broer in Nederland woont en dat de enige persoon is met wie eiser een vertrouwensband heeft. Dat heeft hoofdzakelijk te maken met het feit dat zijn broer, net als eiser, homoseksueel is. Daarnaast is eiser zwakbegaafd, ernstig getraumatiseerd, zeer kwetsbaar en heeft hij soms suïcidale gedachten. Het rapport van psycholoog drs. P. Herfst (hierna: Herfst) onderbouwt dit; het advies is als objectief aan te merken. Volgens de psycholoog is van groot belang dat eiser dichtbij zijn broer woont, om grotere problemen met zijn (geestelijke) gezondheid te voorkomen. Volgens eiser is er sprake van een medische noodsituatie en had verweerder een BMA-advies moeten vragen. Eiser wijst voorts op de ontoereikende opvang voor asielzoekers in Polen.
4. De rechtbank is het volgende van oordeel.
4.1
Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening kunnen lidstaten ervoor zorgen dat een vreemdeling bij een familielid, die wettig verblijft in een van de lidstaten, kan blijven of daarmee worden verenigd, wanneer die vreemdeling afhankelijk is van de hulp van dat familielid. Dit dient met behulp van medische stukken, verklaringen van medici en verklaringen van de vreemdeling te worden onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om de afhankelijkheidsrelatie met zijn broer aannemelijk te maken. Eisers stelling dat hij homoseksueel is zal in het kader van zijn asielaanvraag beoordeeld moeten worden. Verder overweegt de rechtbank dat het rapport van Herfst niet als objectief is te kwalificeren, reeds omdat het is opgemaakt met eisers broer als tolk, zoals ter zitting is verklaard van de kant van eiser. Of de bevindingen van Herfst met betrekking tot eisers intelligentie objectief zijn vastgesteld (op grond van testen die geen vertaling nodig hadden) blijkt niet uit het rapport.
Verder heeft verweerder bij zijn beslissing terecht betrokken dat eiser zijn broer twaalf jaar niet had gezien en dat eiser zelfstandig, althans zonder hulp van zijn broer, een visum heeft aangevraagd en vanuit Libanon via Turkije en Polen naar Nederland is gereisd.
4.2
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onevenredige hardheid indien eiser overgedragen zou worden aan Polen (artikel 17 van de Dublinverordening). Ook indien wordt uitgegaan van zwakbegaafdheid heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij eisers asielverzoek niet aan zich heeft gehouden.
Eisers verwijzing naar het arrest C.K e.a. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) treft in deze zaak geen doel. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt volgt uit dit arrest dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens over te leggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand van een overdracht aantonen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. De stukken die eiser heeft overgelegd – daaronder begrepen de in beroep overgelegde brief van psychiater Amer Farran van 27 januari 2018 – bevatten niet zodanige aanwijzingen over de ernst van eisers gezondheidssituatie dat nader medisch onderzoek geboden is. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Polen geen toegang tot medische zorg kan krijgen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Polen sprake is van aan het systeem-gerelateerde tekortkomingen die verweerder ervan zouden moeten weerhouden om eiser naar Polen over te dragen en de behandeling van eisers asielverzoek aan zich te houden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel