ECLI:NL:RBDHA:2018:4232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf nareis voor meerderjarig kind met verbroken feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een meerderjarig kind. Eiseres, geboren in 1981 en van Syrische nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend via haar referente, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente als verbroken werd beschouwd. Dit was het gevolg van het huwelijk van eiseres in 2001, waardoor zij een zelfstandig gezin met haar echtgenoot heeft gevormd. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de scheiding van eiseres en haar echtgenoot in 2015 en haar tijdelijke terugkeer naar referente, er geen herstel van de gezinsband kon worden aangenomen. Eiseres voerde aan dat er een sterke afhankelijkheidsrelatie met referente bestond en dat verweerder ten onrechte niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband niet meer bestond en er geen grond was voor verlening van de mvv. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler)

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [referente] (referente) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar dochter (eiseres) in het kader van nareis afgewezen
Bij besluit van 2 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente en twee zussen van eiseres zijn verschenen. Tevens is A. Fawzy als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Syrische nationaliteit. Bij besluit van 31 oktober 2015 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend en op 29 januari 2016 heeft zij de onderhavige aanvraag namens eiseres ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken. Door het aangaan van een huwelijk in 2001 heeft eiseres een zelfstandig gezin met haar echtgenoot gevormd. Dat de rechtbank in Oman op 14 september 2015 de scheiding van eiseres en haar echtgenoot heeft uitgesproken en dat eiseres naar eigen zeggen vanaf december 2014 weer bij referente is gaan wonen, doen aan deze conclusie niet af. De omstandigheid dat referente en eiseres lijden aan psychische en andere gezondheidsklachten maakt dit ook niet anders. Er wordt geen herstel van de feitelijke gezinsband aangenomen als deze eenmaal is verbroken.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe
– samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij feitelijk tot het gezin van referente behoort en dat er een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen haarzelf en referente bestaat. Weliswaar is de feitelijke gezinsband tijdelijk verbroken geweest, maar er zijn meerdere omstandigheden aangevoerd, die in samenhang bezien, ertoe leiden dat daaraan minder gewicht moet worden toegekend. Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet onderkend dan wel niet voldoende meegenomen in de besluitvorming. Voor zover verweerder twijfelt aan de feitelijke gezinsband, had verweerder hier onderzoek naar moeten verrichten. Eiseres betoogt voorts dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
b. de vreemdeling die als meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
6. Volgens paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover van belang, geldt voor meerderjarige kinderen dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
− het kind woont zelfstandig;
− het kind voorziet in eigen onderhoud;
− het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
− het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden.
7 De rechtbank stelt voorop dat verweerder ervan uit is gegaan dat eiseres het meerderjarige kind is van referente.
7.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3067) overweegt de rechtbank dat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ruimte laat voor het beleid van verweerder dat (na wijziging van de feitelijke situatie) geen herstel van de gebroken gezinsband wordt aangenomen. Zodra een einde is gekomen aan de normale afhankelijkheidsrelatie, brengt een wijziging van de feitelijke situatie, bijvoorbeeld dat een meerderjarig kind terugvalt op zijn ouders wegens verlies van eigen inkomsten of huisvesting, niet met zich dat zo'n kind opnieuw afhankelijk wordt van zijn ouders. Gelet op zijn meerderjarigheid en de eerder bereikte zelfstandigheid, hadden het kind of zijn ouders ook voor een andere oplossing kunnen kiezen.
7.2.
Gelet op de verklaringen van eiseres en referente, is verweerder er niet ten onrechte van uitgegaan dat eiseres op 20-jarige leeftijd in 2001 is gehuwd en een eigen gezin met haar echtgenoot heeft gevormd. Verweerder heeft zich, door te verwijzen naar voormeld beleid en bij de individuele beoordeling in te gaan op de door eiseres aangevoerde omstandigheden, deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken doordat eiseres een huwelijk is aangegaan en dat deze gezinsband, indien deze eenmaal is verbroken, niet meer kan worden hersteld. Om die reden behoort eiseres niet tot het gezin van referente en voldoet zij niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een mvv nareis.
7.3.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424) en de uitspraak van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3711), biedt de Vw 2000 buiten artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM dient buiten vermelde bepalingen plaats te vinden in de procedure over de verlening van een verblijfsvergunning regulier.
7.4.
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referente kon worden afgezien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.