ECLI:NL:RBDHA:2018:4226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitstel van vertrek voor Eritrese asielzoekster met medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij lijdt aan chronische nierinsufficiëntie en dialysebehandelingen ondergaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het verzoek om uitstel van vertrek op 10 augustus 2017 had afgewezen, en dat het bezwaar van de eiseres tegen deze afwijzing op 4 december 2017 ongegrond was verklaard. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 maart 2018 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres in Hongarije een verblijfsvergunning heeft en dat er geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Hongarije. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, waaronder de zorgen over medische voorzieningen en dakloosheid in Hongarije, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiseres geen concrete aanwijzingen heeft aangedragen die erop wijzen dat Hongarije zijn interstatelijke verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.K. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten het verzoek van eiseres van 6 juli 2017 haar vertrek op te schorten op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in te willigen.
Bij besluit van 4 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Eritrese nationaliteit. Zij heeft op
6 juli 2017 een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. In verband hiermee heeft verweerder Bureau Medische Advisering (BMA) om een advies gevraagd. Op 3 augustus 2017 heeft het BMA een advies uitgebracht.
2. Uit het BMA-advies van 3 augustus 2017 blijkt, samengevat, dat eiseres bekend is met een chronische nierinsufficiëntie, waarvoor zij dialyseert. Zij wordt door een internist-nefroloog behandeld waarbij zij drie keer per week ongeveer vier uur dialyseert. Ook dient eiseres een partiële bijschildklierverwijdering te ondergaan. De verwachting is dat de behandeling levenslang nodig zal zijn, tenzij eiseres een niertransplantatie ondergaat. Zij staat daarvoor op de wachtlijst. Bij uitblijven van de genoemde behandeling wordt een medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Eiseres wordt in staat geacht te reizen met gangbare vervoersmiddelen zoals boot, trein, bus, auto of vliegtuig. Voorafgaand aan de reis dient voortzetting van de dialyse in het land van bestemming echter geregeld te zijn.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voor eiseres bij uitzetting geen reëel risico zal zijn op een mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning in Hongarije en niet is gebleken dat er sprake is van een situatie dat Hongarije zich niet aan haar interstatelijke verplichtingen houdt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan verondersteld worden dat in Hongarije adequate behandelmogelijkheden voor eiseres aanwezig zijn. Verweerder heeft het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw daarom afgewezen.
4. Eiseres meent dat verweerder ten onrechte verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van de medische voorzieningen in Hongarije. Eiseres verwijst naar een brief van 19 oktober 2017 van de Stichting Menedék uit Hongarije, waarin onder meer wordt vermeld dat personen met subsidiaire bescherming het recht hebben een aanvraag in te dienen voor huisvesting van de overheid maar dat daar een lange wachtlijst voor is en dat er een risico bestaat dat eiseres dakloos wordt. Verder heeft eiseres recht op sociale bijstand, een uitkering en gratis gezondheidszorg. Menedék kan eiseres helpen bij de aanvragen. Ook heeft eiseres een verklaring van haar nefroloog overgelegd waarin de complexe medische omstandigheden van eiseres staan beschreven en de levensbedreigende risico’s die kunnen voorkomen indien de medische behandeling niet of niet deugdelijk beschikbaar is. De nefroloog verklaart voorts dat eiseres zich aan een dialysedieet moet houden en dat een hygiënische thuissituatie erg belangrijk is. Eiseres doet voorts een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België (nr. 41738/10) (het arrest Paposhvili) en stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht door te stellen dat pas bij de overdracht gecontroleerd hoeft te worden of aan de reisvoorwaarden van het BMA zijn voldaan.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Niet in geschil is dat eiseres in Hongarije een verblijfsvergunning heeft. Ook niet in geschil is dat eiseres in staat is om onder voorwaarden te reizen naar Hongarije. In geschil is de vraag of eiseres gelet op gezondheidssituatie bij terugkeer naar Hongarije een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zal lopen.
5.2
Eiseres heeft op 17 juli 2012 in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is afgewezen op 25 november 2012 omdat Hongarije verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag. Op 7 november 2014 heeft eiseres een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag is afgewezen op 21 januari 2014. Deze besluiten zijn in rechte komen vast te staan. Op 6 november 2014 is eiseres overgedragen aan de Hongaarse autoriteiten. De Hongaarse autoriteiten hebben aan eiseres een vluchtelingenstatus verleend. Vanaf 6 november 2014 tot 14 juli 2015 is eiseres in Hongarije verbleven. Op 1 oktober 2015 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend, welke aanvraag op 15 juni 2016 niet ontvankelijk is verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast.
5.3
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht (AWB 17/13685) waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft de overwegingen van de voorzieningenrechter, dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat de lidstaten van de Europese Unie de interstatelijke verplichtingen naleven en dat eiseres geen concrete aanwijzingen heeft aangevoerd dat Hongarije deze verplichtingen niet nakomt, overgenomen. De rechtbank is eveneens van oordeel dat verweer zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres geen concrete aanwijzingen heeft aangevoerd die leiden tot de conclusie dat Hongarije de interstatelijke verplichtingen niet naleeft en dat eiseres vanwege haar gezondheidstoestand een reëel risico loopt bij terugkeer naar Hongarije in een situatie strijdig met artikel 3 EVRM te verkeren. De informatie die eiseres heeft overgelegd, waaronder de verklaring van Menedék van 19 oktober 2017, de verklaring van haar nefroloog en de brief van Vluchtelingenwerk van 21 november 2017 over de positie van statushouders in Hongarije, nopen niet tot die conclusie. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat eiseres door Hongarije is erkend als vluchteling en in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Eiseres heeft gesteld dat zij in Hongarije dakloos zal worden en geen volledige toegang heeft tot de voor haar benodigde medische voorzieningen. In beroep heeft eiseres een aanvullend mailbericht van 13 maart 2018 van Vivien Vadasi (legal adviser Menedék) overgelegd waarin wordt vermeld dat eiseres hulp kan krijgen bij het vinden van onderdak (al dan niet in een daklozenopvang). Voorts wordt uiteengezet dat eiseres als een erkend vluchteling recht heeft op dezelfde gezondheidszorg als Hongaren. Zij heeft ook zonder zorgverzekering recht op dialyse en er wordt voorzien in vervoer naar het dialysecentrum. Voor het verkrijgen van medicatie heeft eiseres een verklaring nodig. Menedék kan haar bijstaan in het aanvragen van deze verklaringen. Mede gelet op deze uiteenzetting van de feitelijke situatie in Hongarije is de rechtbank van oordeel dat verweerder erop mag vertrouwen dat eiseres de uit haar status voortvloeiende rechten in Hongarije daadwerkelijk kan uitoefenen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat het probleem niet zozeer in de beschikbaarheid van de dialyse zit, maar meer de beschikbaarheid van medicatie voor langere tijd. Uit de door eiseres overgelegde documenten blijkt evenmin dat eiseres op langere termijn geen toegang meer heeft tot de medische voorzieningen, waaronder medicatie. Zoals verweerder eerder heeft aangegeven en ter zitting heeft benadrukt, zal eiseres pas mogen vertrekken als de medische voorzieningen (medicatie en dialyse) geregeld zijn in Hongarije. Eiseres dient zich vervolgens te wenden tot de aangewezen instanties voor het verkrijgen van medicatie voor langere termijn.
5.4
Met betrekking tot het betoog dat eiseres in Hongarije dakloos zal zijn en zij niet kan verblijven in de opvangcentra vanwege gebrekkige hygiënische omstandigheden aldaar, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres dit onvoldoende heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat de opvangvoorzieningen waar eiseres in Hongarije mogelijk op aangewezen is, dermate onhygiënisch zijn dat het onverantwoord is dat zij als nierpatiënt daar verblijft.
5.5
Het beroep op het Paposhvili arrest slaagt niet. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, zoals voortvloeit uit dit arrest. Bovendien heeft eiseres aangegeven dat zij wel bereid is om naar [stad] in Hongarije te vertrekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.