ECLI:NL:RBDHA:2018:4221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
NL18.3881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse eiser op economische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1983, heeft op 27 december 2017 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij Cuba had verlaten vanwege economische redenen. Hij vreesde bij terugkeer naar Cuba te worden aangehouden en vervolgd omdat hij zonder toestemming van zijn werkgever het land had verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat zijn verklaringen over de noodzaak van toestemming om Cuba te verlaten ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie in Cuba niet zodanig is dat iedere Cubaan recht op asiel zou hebben. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3881
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.K. Bekink).

ProcesverloopBij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw F.S. Bernstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Cubaanse nationaliteit. Eiser heeft op
27 december 2017 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser is naar Nederland gekomen vanwege economische redenen. Eiser heeft gewerkt als butler voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Cuba. Hij had vanwege zijn werk echter weinig vrijheden omdat eiser constant gecontroleerd en gevolgd werd. Eiser had toestemming aan zijn werkgever moest vragen om uit te reizen naar het buitenland. Eiser heeft dit echter niet gedaan. Eiser vreest bij terugkeer dat hij zal worden aangehouden en vervolgd omdat hij het land heeft verlaten zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen. Hij zal als onbetrouwbaar worden bestempeld, waardoor hij geen werk meer zal kunnen krijgen. Ook zal hij dermate gediscrimineerd worden dat zijn leven onhoudbaar zal zijn. Eiser doet daarmee een beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser maakt voorts nog bezwaar tegen de gang van zaken bij zijn opvang in de lounge op Schiphol toen hij aankwam in Nederland. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat zijn asielverzoek in de verlengde asielprocedure behandeld had moeten worden.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn asielaanvraag heeft verklaard dat hij Cuba heeft verlaten vanwege economische redenen. Na het voornemen van verweerder om zijn asielaanvraag af te wijzen, heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij problemen vreest in de sfeer van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer, omdat hij toestemming had moeten vragen om Cuba te verlaten maar hij dat niet gedaan heeft. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft. Verweerder heeft het op goede gronden ongeloofwaardig mogen achten dat eiser toestemming van zijn werkgever nodig had om het land te verlaten. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser zijn stellingen op dit punt niet heeft onderbouwd. Voorts is eiser op legale en gecontroleerde wijze met zijn eigen paspoort zonder problemen uitgereisd. Dit is tegenstrijdig met eisers verklaringen dat hij altijd en overal werd gevolgd door zijn werkgever. Verweerder heeft ook uit de overgelegde stukken niet hoeven af te leiden dat eiser toestemming nodig had om weg te gaan uit Cuba. Juist uit deze stukken en met name het rapport van Human Rights Watch 2018 over Cuba blijkt dat de ‘travel restrictions’ zijn opgeheven. Wel zijn dissidenten geweigerd om Cuba te verlaten omdat zij naar internationale conferenties wilden gaan. Dit is echter niet op eiser van toepassing. Verweerder heeft voorts op goede gronden overwogen dat het ongeloofwaardig is dat eiser vervolgd zal worden bij terugkeer naar Cuba of dat zijn situatie dusdanig nijpend zal zijn dat zijn leven onhoudbaar zal worden. Eisers beroep slaagt derhalve niet. De rechtbank volgt eiser in zijn stellingen dat hij mogelijk als onbetrouwbaar zal worden bestempeld en dat hij niet meer als ambtenaar aan het werk zal kunnen. Dit leidt er echter niet toe dat het asielverzoek gegrond is en aan eiser een asielvergunning verleend zou moeten worden, nu er slechts sprake is van economische gronden. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de algemene situatie in Cuba niet dusdanig slecht is dat iedere Cubaan recht op asiel zou moeten hebben.
Ten aanzien van eisers beroepsgronden over de lounge op Schiphol en over de vraag of eisers asielverzoek VA-gezonden had moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, voor zover dat in deze zaak ter beoordeling staat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel