ECLI:NL:RBDHA:2018:4202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB 17-13474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen gebruik discretionaire bevoegdheid voor aanspraak proceskosten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Ghanese nationaliteit. Het verzoek was gericht tegen een besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 juli 2017 was genomen. De verzoeker had het verzoek om voorlopige voorziening op 3 augustus 2017 ingediend, maar trok dit verzoek in op 24 oktober 2017, waarbij hij aanspraak maakte op vergoeding van de proceskosten. De verweerder, de Staatsecretaris, diende op 1 november 2017 een verweerschrift in met betrekking tot de proceskostenvergoeding. De verzoeker reageerde hierop op 28 december 2017, en de verweerder gaf een zienswijze op 10 januari 2018. Na toestemming van beide partijen om zonder zitting uitspraak te doen, werd het onderzoek gesloten.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de artikelen 8:84 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om proceskostenvergoeding doorgaans moet worden ingewilligd als het bestuursorgaan aan de verzoeker is tegemoetgekomen. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar de enkele omstandigheid dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid in de bezwaarfase, vormt geen bijzondere omstandigheid die een proceskostenvergoeding zou uitsluiten. De verzoeker had het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat verweerder aan hem tegemoet was gekomen, wat de voorzieningenrechter aanleiding gaf om de verweerder te veroordelen in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 501,00, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen griffierecht was geheven in het kader van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht, waardoor terugbetaling of vergoeding van het griffierecht niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan door mr. H.C. Naves, in aanwezigheid van griffier M.P. Osinga-Sanders, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13474
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, als rechtsopvolger van de Minister van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

De voorzieningenrechter heeft op 3 augustus 2017 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 11 juli 2017.
Bij brief van 24 oktober 2017 heeft mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, het verzoek ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
Desgevraagd heeft verweerder op 1 november 2017 een verweerschrift ingediend ter zake het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Verzoeker heeft bij brief van 28 december 2017 op het verweerschrift gereageerd.
Verweerder heeft bij brief van 10 januari 2017 een zienswijze ingezonden op de reactie van verzoeker.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het verzoek om vergoeding van de proceskosten uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge de artikelen 8:84, vijfde lid, en 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. Ingevolge artikel 8:82, vierde en vijfde lid, van de Awb wordt, indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten, dan wel de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen, het betaalde griffierecht door de griffier terugbetaald. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het verzoek wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
Op grond van het zesde lid kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
3. Verzoeker heeft bij de intrekking van de voorlopige voorziening verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdens de bezwaarprocedure gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid door verzoeker, in afwijking van het beleid, alsnog verblijf in Nederland toe te staan. Verweerder heeft hiertoe besloten op grond van individuele omstandigheden die moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden.
Beoordeling
6. Op grond van vaste jurisprudentie dient een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend was te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf. De omstandigheid dat verweerder in de bezwaarfase gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid leidt niet tot een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een proceskostenvergoeding achterwege dient te blijven.
7. Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen. Onder deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair zijn vastgesteld op € 501,00 (1 punt voor het verzoekschrift x factor 1 x € 501,00) als kosten van verleende rechtsbijstand.
8. Van verzoeker is in het kader van een verzoek om vrijstelling van het griffierecht geen griffierecht geheven. Terugbetaling of vergoeding van het griffierecht is dan ook niet aan de orde.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,00.
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2018 door mr. H.C. Naves, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, de griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll: M.P.O.
D: B