ECLI:NL:RBDHA:2018:4202
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Gevolgen gebruik discretionaire bevoegdheid voor aanspraak proceskosten
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Ghanese nationaliteit. Het verzoek was gericht tegen een besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 juli 2017 was genomen. De verzoeker had het verzoek om voorlopige voorziening op 3 augustus 2017 ingediend, maar trok dit verzoek in op 24 oktober 2017, waarbij hij aanspraak maakte op vergoeding van de proceskosten. De verweerder, de Staatsecretaris, diende op 1 november 2017 een verweerschrift in met betrekking tot de proceskostenvergoeding. De verzoeker reageerde hierop op 28 december 2017, en de verweerder gaf een zienswijze op 10 januari 2018. Na toestemming van beide partijen om zonder zitting uitspraak te doen, werd het onderzoek gesloten.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de artikelen 8:84 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om proceskostenvergoeding doorgaans moet worden ingewilligd als het bestuursorgaan aan de verzoeker is tegemoetgekomen. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar de enkele omstandigheid dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid in de bezwaarfase, vormt geen bijzondere omstandigheid die een proceskostenvergoeding zou uitsluiten. De verzoeker had het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat verweerder aan hem tegemoet was gekomen, wat de voorzieningenrechter aanleiding gaf om de verweerder te veroordelen in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 501,00, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen griffierecht was geheven in het kader van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht, waardoor terugbetaling of vergoeding van het griffierecht niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan door mr. H.C. Naves, in aanwezigheid van griffier M.P. Osinga-Sanders, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.