Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 februari 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2017 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
- het bestuur van Finraad II werd gevormd door [A] en [B] ;
- de aandelen in Finraad II waren gecertificeerd en werden voor 100% gehouden door de Stichting Administratiekantoor Finraad II. In het certificatenkapitaal participeerde [A] voor ca. 57% en de persoonlijke houdstervennootschappen van respectievelijk [B] , [C] en [D] voor respectievelijk ca. 22%, 10% en ca. 5%. De overige certificaten (ca. 6%) werden gehouden door de werknemers in het kader van een werknemersparticipatie;
- [A] was (gedelegeerd) commissaris en adviseur van Valstar.
‘Met ingang van 1 januari 2015 zult u, indien u dit accoord bevindt, in ieder geval tot en met 2020 als commissaris en/of adviseur van de directie bij Valstar Simonis B.V. en Finraad II B.V. optreden. Deze functies zullen, indien u dit wenst, in ieder geval onder de voorwaarden en condities van deze brief worden gecontinueerd zolang u direct of indirect financiële belangen heeft in of vanwege Finraad II B.V. en/of Valstar Simonis B.V. Per 31 december 2014 wijzigt de bestaande situatie en bent u niet meer in dienst van Valstar Simonis B.V.
ad € 12.500,00 bruto voor 2015 betaald wordt. Als wij er niet in slagen om nieuwe afspraken te maken, geldt dit niet voor 2016 en verder (dan zijn we weer terug bij de brief van december 2014). ’
3.Het geschil
3.2.1. [A] stelt dat hij op grond van punt 3 van de overeeenkomst recht heeft op een vaste onkostenvergoeding van (12 x € 2.750,- =) € 33.000,- op jaarbasis. [A] heeft over de jaren 2015 en 2016 aanspraak op die vergoeding gemaakt. Betaling van daarvan is uitgebleven, zodat [A] thans een bedrag van € 66.000,- (i) vordert. Over 2016 vordert [A] voorts een vergoeding voor zijn adviseurschap en commissariaat bij Valstar en Finraad II. Net als in 2015 wenst [A] hiervoor een bedrag van € 12.500,- bruto (ii) te ontvangen. Ten slotte stelt [A] dat hij zich in het kader van zijn adviesfunctie en rol als commissaris heeft laten adviseren door Solon Advocaten en PWC Accountants. De ter zake door [A] in zijn hoedanigheid van commissaris ontvangen facturen belopen een totaalbedrag van € 28.367,50 (iii) en zijn door [A] betaald. De adviezen waren echter in het belang van Valstar en/of Finraad II, zodat de daarmee gemoeide kosten voor hun rekening komen. [A] maakt aldus in totaal aanspraak op € 106.867,50.
3.2.2. Door de moeizame onderlinge verhouding tussen (de directie van) Valstar en Finraad II kan [A] niet meer verwachten van het directiesecretariaat dat hij van hen secretariële ondersteuning krijgt, zoals afgesproken in de overeenkomst. Derhalve maakt [A] thans aanspraak op betaling van de kosten van extern in te huren secretariële bijstand over 2017 en ook over de daarop volgende jaren om te voorkomen daartoe elk jaar een procedure te moeten starten.
3.2.3. Tot op heden bestaat over de kosten als genoemd onder de punten 1, 2 en 4 van de middagovereenkomst geen echt geschil. Wel heeft Valstar aangegegeven (deels) af te willen van deze kosten. [A] wil echter weer gaan functioneren als commissaris bij Valstar. Tevens wil [A] adviseur van Valstar en Finraad II blijven en acquisitiewerkzaamheden voor Valstar blijven verrichten. Voor deze werkzaamheden ten behoeve van Valstar en Finraad II heeft [A] ten minste tot en met 2020 recht op vergoeding van vorenbedoelde kosten. Deze termijn wordt langer indien in 2020 de lening niet geheel is afgelost.
3.2.4. Volgens de middagovereenkomst dienen de daarin onder punt 3 genoemde onkosten tenminste tot en met 2020 te worden voldaan. Deze termijn wordt langer indien in 2020 de lening niet geheel is afgelost. De lening is bewust zonder separaat rente te berekenen, verstrekt. De op artikel 3 van de middagovereenkomst gebaseerde declaraties van € 2.750,- per maand/€ 33.000,- per jaar komen qua bedrag overeen met 4,3% rente over de lening van € 750.000,-.
3.2.5. Valstar en Finraad II zijn, indien zij na ingebrekestelling voornoemde betalingen niet uitvoeren, over die bedragen wettelijke rente verschuldigd.
3.2.6. [A] wil weer gaan functioneren als commissaris bij Valstar. Dit mag hij verlangen c.q. eisen op grond van de middagovereenkomst, omdat een commissarisfunctie bij die overeenkomst aan hem is toegezegd, indien hij dit wenst.
Ad VIII.
3.2.7. [A] heeft in het kader van zijn adviseurs- en commissarisfunctie tot en met juni 2016 financiële gegevens ontvangen inclusief een schriftelijke toelichting. Na opschorting van de commissarisfunctie heeft [A] op zijn verzoek/aandringen in oktober 2016 wederom financiële gegevens ontvangen, maar zonder toelichting. Dit betrof deels de halfjaarcijfers van eind juni. De correspondentie met de Rabobank heeft [A] slechts deels ontvangen. [A] heeft zijn onderbouwde zorgen geuit en inmiddels weer een update ontvangen. [A] wil graag de afspraak dat hij elke drie maanden een volledig en actueel financieel overzicht ontvangt, bevestigd hebben. Tevens wil [A] borgen dat Valstar en Finraad II een inhoudelijk schriftelijk antwoord geven op zijn schriftelijke vragen en aanbevelingen naar aanleiding van de bedrijfsgegevens.
3.6.1. Door het voorop stellen van het eigen belang in de uitvoering van zijn functie van commissaris en adviseur schiet [A] tekort in de uitvoering van de middagovereenkomst. Een ingebrekestelling heeft geen zin, enerzijds omdat niet aannemelijk is dat [A] zijn houding zal veranderen en anderzijds omdat het tekortschieten van [A] de verhoudingen tussen [A] en de directie respectievelijk de RvC van Valstar en Finraad II dusdanig heeft verslechterd, dat een herstel niet te verwachten is. Om die redenen verkeert [A] zonder ingebrekestelling in verzuim, welk verzuim de ontbinding van de middagovereenkomst rechtvaardigt. [A] is aansprakelijk voor de schade die hij met het tekortschieten heeft veroorzaakt. Die schade bestaat onder meer uit de enorme kosten die de ondernemingen hebben moeten maken.
3.6.2. In de periode oktober 2014 tot en met februari 2015 heeft Solon Advocaten een bedrag van circa € 90.000,- bij Valstar gedeclareerd. Van dit bedrag is € 75.310,50 toe te rekenen aan de privébelangen van [A] .
4.De beoordeling
in conventie en reconventie
‘ook bent u gerechtigd andere specifieke onkosten ad maximaal € 2.750,00 per maand te declareren, een en ander zonder toestemming van de directie van Valstar Simonis B.V.’.[A] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van die bepaling aanspraak kan maken op een vast bedrag van € 33.000 per jaar, zonder dat hij daarbij een onderbouwing van de gemaakte onkosten hoeft te geven. Valstar en Finraad II betwisten de door [A] voorgestane uitleg en voeren aan dat [A] op grond van deze bepaling in ieder geval moet kunnen verantwoorden dat hij daadwerkelijk onkosten heeft gemaakt die verband houden met zijn werkzaamheden als commissaris of adviseur van Valstar/Finraad II. Voorts hebben zij ter zitting betoogd dat in het verleden – op grond van de afspraken in de brief van 25 maart 2009 – ook een onkostenvergoeding gold en dat [A] onder die regeling bijvoorbeeld etentjes met zakenrelaties declareerde.
‘specifieke onkosten’,
maximaal’ en ‘declareren’erop dat het gaat om een variabele vergoedingsregeling op declaratiebasis van daadwerkelijk door [A] gemaakte kosten en niet om een vast bedrag dat zonder enige onkostenverantwoording uitgekeerd wordt. Voorts constateert de rechtbank – met Valstar en Finraad II – dat de overeenkomst van 2009 een soortgelijke regeling kende. Volgens de onweersproken gebleven stelling van Valstar en Finraad II heeft [A] onder die overeenkomst ook steeds onkosten gedeclareerd voor zover hij ook onkosten had gemaakt. [A] heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het kennelijk toch de bedoeling van partijen is geweest om een vaste vergoeding van € 33.000 op jaarbasis overeen te komen, zonder dat [A] daadwerkelijk onkosten heeft gemaakt. [A] heeft in dit verband weliswaar diverse malen herhaald dat hij de onkosten mag maken zonder toestemming van de directie van Valstar. Dit is op zich juist en wordt door Valstar en Finraad II ook niet betwist. [A] heeft deze omstandigheid echter in redelijkheid niet aldus mogen opvatten dat hij daarmee zonder enige verantwoording een vast bedrag van € 33.000 per jaar mocht declareren. Bovendien heeft [A] niet concreet gemaakt dat hij ook daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Voorts heeft [A] betoogd artikel 3 van de middagovereenkomst is opgenomen als compensatie voor het feit dat over de lening geen rente zou worden betaald. Dit betoog laat zich echter niet rijmen met de memo van BDO, waarin – zoals tussen partijen niet in geschil is – op pagina 1 vermeld staat dat wat betreft de resterende koopprijs ten bedrage van € 750.000 sprake is van een renteloze financiering (zie pagina 1 memo BDO). Het hierbij door [A] aangehaalde verband tussen het bedrag van € 33.000 en het over de overnamefinanciering te betalen rentepercentage van 4,3% stuit af op de onweersproken gebleven stelling van Valstar en Finraad II dat voornoemd percentage bij het sluiten van de middagovereenkomst nog niet bekend was. Ten slotte volgt uit de correspondentie van [A] met [B] dat het voorstel om de declaraties uit hoofde van artikel 3 van de middagovereenkomst in te dienen als 4,3% van de lening dateert van na het sluiten van de middagovereenkomst (zie de e-mail van 20 november 2015), zodat ook om die reden van een kenbare bedoeling ten tijde van het sluiten van de middagovereenkomst geen sprake is. Bij gebreke van andere aanknopingspunten, verwerpt de rechtbank de door [A] voorgestane uitleggen. Hiermee ligt onderdeel (i) van vordering I, voor zover gegrond op de middagovereenkomst, voor afwijzing gereed.
ad (ii) commissaris-/adviseursbeloning4.9. [A] vordert voorts een commissarisbeloning. [A] stelt dat er tussen hem en Valstar/Finraad II in 2015 een afspraak is gemaakt dat hij een vaste beloning van € 12.500 zou ontvangen. Ter onderbouwing van die vordering voert hij aan dat hij in 2015 dat bedrag ook heeft ontvangen als vergoeding voor zijn adviseurschap en commissariaat bij Valstar en Finraad II. Valstar en Finraad II betwisten dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Zij voeren aan dat zij weliswaar in 2015 een afspraak hebben gemaakt dat [A] in 2015 een vaste vergoeding zou ontvangen, maar dat die afspraak niet gold voor de daaropvolgende jaren. In dit verband verwijzen zij naar de door hen overgelegde correspondentie van 4 maart 2016 (zie 2.18.), waarin staat vermeld dat de desbetreffende beloningsafspraak is gemaakt in het kader van de minnelijke gesprekken die destijds tussen partijen zijn gevoerd en dat die afspraak niet geldt voor 2016 en de daaropvolgende jaren, indien partijen er niet in slagen om nieuwe afspraken te maken. [A] heeft daarop zijn stelling dat partijen een afspraak hebben gemaakt – inhoudende dat [A] een vaste beloning van € 12.500 zou ontvangen – niet nader onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat die afspraak ook daadwerkelijk is gemaakt. [A] kan ook geen rechten ontlenen aan deze (eenmalig) over 2015 toegezegde commissarisvergoeding. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Reconventionele vordering 3.