ECLI:NL:RBDHA:2018:4133
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en de situatie in Bagdad
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in Irak, had op 13 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij de islam had verstoten en zich had verdiept in het christendom. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter afgewezen, omdat de gestelde afvalligheid van de islam en de interesse in het christendom ongeloofwaardig werden geacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser weliswaar geloofwaardig was in zijn identiteit en nationaliteit, maar dat zijn verklaringen over zijn afvalligheid van de islam en zijn interesse in het christendom niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank verwijst naar de verklaringen van de eiser tijdens het aanvullend gehoor, waaruit bleek dat hij niet volledig was afgekeerd van de islam en dat zijn interesse in het christendom niet overtuigend was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bagdad vreest voor zijn leven als afvallige.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op juiste gronden heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.