3.4De beoordeling van de tenlastelegging
bewijsmiddelen
Op 13 mei 2017 omstreeks 6.00 uur heeft te Den Haag een ongeval plaatsgevonden op de verbindingsweg tussen de A4 (Den Haag richting Rotterdam) en de A12 (Den Haag richting Utrecht), ook wel aangeduid als A12 hectometerpaal 5.5 u, linker rijbaan. Bij dit ongeval is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), rijdend in een Volkswagen Caddy aangereden door verdachte, rijdend in een Audi (hierna: de auto).
Kort voor het ongeluk zag verbalisant [naam verbalisant] (hierna: [naam verbalisant] ) – die op 112-meldingen van een spookrijder afging – dat de betreffende auto op de A4 tegen de rijrichting in reed. Hij heeft toen de zwaailichten en geluidssignalen van zijn auto aangezet om de aandacht van de bestuurder, verdachte, te trekken. Hij is naast de auto gaan rijden en zag dat verdachte voor zich uit bleef kijken, en niet naar hem omkeek. [naam verbalisant] reed op dat moment 114 kilometer per uur en verdachte reed toen met ongeveer dezelfde snelheid. Verdachte bleef met dezelfde snelheid doorrijden tegen de rijrichting in. Meerdere tegemoetkomende auto’s wisselden van rijstrook op het moment dat zij verdachte zagen naderen. Zij seinden ook met hun koplampen naar verdachte. Ter hoogte van hectometerpaal 47.5 boog verdachte linksaf via een zogenoemde fly-over in de richting van de A12.
Vanaf deze afrit geldt van 6.00 uur tot en met 19.00 uur een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur en van 19.00 uur tot en met 6.00 uur een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur.
Na het ongeluk is vastgesteld dat verdachte op de A4 over een afstand van ten minste 16,9 kilometer tegen de rijrichting in heeft gereden.
Na het ongeluk heeft verdachte de getuige [getuige] , die het ongeluk had gezien, was gestopt en naar verdachte was toegelopen, een klap tegen zijn hoofd gegeven. Toen verbalisant [naam verbalisant] en zijn collega verdachte wilden aanhouden is hij weggerend. Verdachte is, nadat hij eerst twee keer met een pepperspray in zijn gezicht was gespoten, en drie politieagenten vanwege zijn hevige verzet verdachte niet onder controle konden krijgen, met hulp van meerdere politiemensen uiteindelijk geboeid en aangehouden.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen, bestaande uit een bloeduitstorting aan zijn linkerbeen, stijfheid in de nek en rug en pijn in de onderrug. [slachtoffer] , hovenier van beroep, heeft op 16 juli 2017 verklaard dat hij nog steeds last heeft van zijn rug en nek en het hierdoor rustiger aan moet doen in zijn werk. Hij heeft na het ongeluk enige tijd niet kunnen werken en is vanaf 30 maart 2017 geleidelijk weer aan het werk gegaan, eerst voor drie uur per dag en vanaf 26 juni 2017 weer voor acht uur per dag. Zijn linkerbeen kan hij gebruiken voor zijn werk, maar dit is niet goed genoeg om te kunnen sporten op zijn niveau van voor het ongeluk.
Verdachte heeft in het ziekenhuis verklaard dat hij de dag voor het ongeval in Polen een pilletje amfetamine heeft ingenomen.
Het NFI heeft vastgesteld dat zich in het bloed van verdachte, afgenomen op 13 mei 2017, een hoge concentratie van 0,20 mg/l amfetamine bevond en heeft geconcludeerd dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed was door amfetamine.
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte, die verdachte kort na het ongeval tegenover de verbalisanten heeft afgelegd. Dit ambtsedig proces-verbaal is opgemaakt op een moment waarop het NFI nog niet was begonnen met het bloedonderzoek waarbij is vastgesteld dat in het bloed van verdachte amfetamine zat. Verdachte kan dus door het resultaat van dat onderzoek niet zijn beïnvloed. Voor het betoog van verdachte dat de tolk zijn verklaring onjuist heeft vertaald, ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt.
Dat verdachte de verklaring niet heeft ondertekend omdat hij het met de vertaling niet eens zou zijn geweest, zoals de raadsvrouw ter zitting heeft gesuggereerd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De verbalisant heeft ter zake genoteerd dat verdachte “niet in staat was om te tekenen”. De rechtbank heeft geen reden daar aan te twijfelen nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op dat moment fysiek beperkt was omdat hij in een ziekenhuisbed lag.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan de latere wisselende verklaringen die verdachte over het innemen van het pilletje heeft afgelegd, erop neerkomend dat verdachte, toen hij ging spookrijden, niet wist dat hij amfetamine had genomen.
Ten aanzien van de diverse in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat verdachte onder invloed was van cannabis, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de overige in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank merkt de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, gelet op de omstandigheid dat verdachte tegen de rijrichting in heeft gereden, aan als “zeer hoog”.
Ten aanzien van feit 1 resteert de vraag hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
feit 1, primair
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het handelen van verdachte, te weten het onder invloed van amfetamine met zeer hoge snelheid over een grote afstand tegen de rijrichting inrijden op een snelweg zonder (voldoende) uit te wijken, onmiskenbaar een zeer gevaarlijke verkeerssituatie voor zijn medeweggebruikers in het leven geroepen. Dit handelen heeft geleid tot een verkeersongeval met lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Op grond van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat verdachte de intentie had [slachtoffer] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, noch dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Dit maakt dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onder 1, primair ten laste gelegde feit.
feit 1, subsidiair
De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als “roekeloos” dan wel als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “schuld” aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hierbij geldt dat uit de ernst van de gevolgen van de verkeersovertreding niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm “roekeloosheid” geldt in beginsel hetzelfde. Daarbij moet echter worden betrokken dat roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, wordt aangemerkt, die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf kan leiden. Van “roekeloosheid” zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Hierbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” wordt verstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte, die uiteindelijk geleid hebben tot het ongeval, en lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] veroorzaakt hebben, aan te merken zijn als ernstige verkeersovertredingen. Deze handelingen komen voort uit meer dan een moment van onachtzaamheid en vallen verdachte in ernstige mate te verwijten. Het gedrag van verdachte door over een grote afstand, met zeer hoge snelheid op de snelweg tegen het verkeer in te rijden onder invloed van amfetamine, beoordeelt de rechtbank als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW. Het handelen van verdachte heeft, zoals is overwogen, weliswaar een gevaarlijke verkeerssituatie voor zijn medeweggebruikers veroorzaakt en heeft ook geleid tot een ongeluk met lichamelijk letsel, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoet dit handelen niet aan de strenge eisen die door de Hoge Raad aan “roekeloos” als bedoeld in de WVW worden gesteld. Verdachte zal daarom van dit strafverhogende bestanddeel worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt het letsel dat [slachtoffer] door het ongeval heeft opgelopen aan als zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen is verklaard.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verdachte onder invloed was van cannabis, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
In het bloed van verdachte is een concentratie van 0,20 mg/l amfetamine aangetroffen; het NFI heeft dit gekwalificeerd als een hoge concentratie amfetamine en geconcludeerd dat de rijvaardigheid van verdachte waarschijnlijk negatief beïnvloed was. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs, zeker ingeval van een hoge dosis, de rijvaardigheid kan verminderen. De rechtbank acht op grond hiervan dit feit wettig en overtuigend bewezen.