ECLI:NL:RBDHA:2018:4104
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris stelde dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was er een probleem met de tolk, waardoor een telefonische tolk werd ingeschakeld. De rechtbank heeft ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom geen gebruik was gemaakt van een registertolk. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris over de spoedeisendheid van de zaak niet voldeed, omdat de aanvraag in de Dublin procedure was afgedaan, waar andere termijnen gelden dan in de algemene asielprocedure. Ondanks het motiveringsgebrek besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat eiser niet had aangetoond dat hij door het gebruik van de niet-beëdigde tolk in de problemen was gekomen.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris zich terecht had beroepen op informatie uit Zwitserland over de meerderjarigheid van eiser, en dat de door eiser overgelegde doopakte niet voldoende was om zijn minderjarigheid aan te tonen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door rechter E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier M.E. Pluymaekers.