ECLI:NL:RBDHA:2018:4095
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en relatie-eisen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Indiase nationaliteit houder, heeft de aanvraag ingediend met het doel om bij zijn Surinaamse partner, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiser en referente, en dat referente niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 11 november 2016 is afgewezen en dat het bezwaar van eiser op 31 maart 2017 ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 20 februari 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser en referente betwistten de afwijzing en stelden dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat referente niet voldeed aan de vereisten voor het beschikken over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het voldoen aan deze vereisten bij eiser en referente ligt.
De rechtbank concludeerde dat referente niet aan de eisen voldeed, omdat zij een vervallen beconnummer had gebruikt voor haar belastingaangifte, waardoor de betrouwbaarheid van haar financiële situatie niet kon worden vastgesteld. Daarnaast was referente's onderneming, die minder dan anderhalf jaar bestond, niet voldoende om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de machtiging tot voorlopig verblijf in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.