ECLI:NL:RBDHA:2018:4095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en relatie-eisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Indiase nationaliteit houder, heeft de aanvraag ingediend met het doel om bij zijn Surinaamse partner, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiser en referente, en dat referente niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 11 november 2016 is afgewezen en dat het bezwaar van eiser op 31 maart 2017 ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 20 februari 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser en referente betwistten de afwijzing en stelden dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat referente niet voldeed aan de vereisten voor het beschikken over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het voldoen aan deze vereisten bij eiser en referente ligt.

De rechtbank concludeerde dat referente niet aan de eisen voldeed, omdat zij een vervallen beconnummer had gebruikt voor haar belastingaangifte, waardoor de betrouwbaarheid van haar financiële situatie niet kon worden vastgesteld. Daarnaast was referente's onderneming, die minder dan anderhalf jaar bestond, niet voldoende om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de machtiging tot voorlopig verblijf in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [referente] (hierna: referente) namens eiser ingediende aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018.
Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser wenst naar Nederland te komen met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [referente] ’. Referente heeft de Surinaamse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hem geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente. Verweerder heeft daarnaast geconcludeerd dat niet beoordeeld kan worden of referente duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder verwijst daarvoor naar het door Belastingadviesbureau JB op het formulier ‘Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’ ingevulde beconnummer ( [nummer] ), dat sinds 1 november 2006 is vervallen. Gelet hierop heeft verweerder de administrateur als onbevoegd aangemerkt en kon de betrouwbaarheid van de informatie op de verklaring niet beoordeeld worden. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat referente met haar in januari 2016 gestarte [bedrijf 2] geen duurzame middelen genereert en dat het niet aannemelijk is dat de inkomsten die referente heeft uit haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] nog een jaar beschikbaar zijn. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de inkomsten die referente uit arbeid verkrijgt niet voldoende zijn om te voldoen aan het normbedrag voor echtparen van € 1.646,57.
3. Eiser en referente stellen zich op het standpunt dat het hun niet is aan te rekenen dat er gebruik is gemaakt van een foutief beconnummer. De belastingadviseur van referente, die al enige tijd haar administratie doet, was er ook niet van op de hoogte dat het beconnummer was vervallen. In alle jaarcijfers en overige administratie van referente is telkens hetzelfde beconnummer gebruikt en zij heeft hier nog nooit problemen door gekregen. Verweerder had onderzoek moeten instellen naar het beconnummer van de adviseur. Eiser en referente stellen zich voorts op het standpunt dat referente voldoet aan het normbedrag voor echtparen nu zij een netto maandinkomen heeft van € 1.787,67. Ten aanzien van de relatie met eiser stelt referente zich op het standpunt dat verweerder hen hierover ten onrechte niet heeft gehoord. Ze hebben elkaar leren kennen in 2012 en de relatie is ontstaan in 2014, toen zij tijdelijk hebben samengewoond. Na het vertrek van eiser is er telefonisch contact geweest en contact via andere media. Tijdens de telefoongesprekken werd gesproken over familie, werk, hobby’s, belevenissen en hun toekomstplannen. Ook heeft referente eiser bezocht in India in februari 2017. Referente kan haar bedrijf niet zomaar achterlaten, waardoor ze elkaar enkele jaren niet hebben gezien. Referente en eiser betwisten dat sprake is van een schijnrelatie.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, sub c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), dient referente duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Uit artikel 3.73, eerste lid, sub b, van het Vb volgt dat in ieder geval wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen, geldt als zelfstandig middel. Daarnaast volgt uit afdeling B1/8.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover van belang, dat de verklaring inkomen ondernemer ingevuld dient te worden door een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst.
4.2
De rechtbank stelt vast dat referente sinds 2010 in de Kamer van Koophandel staat ingeschreven als zelfstandige met haar onderneming ‘ [bedrijf 1] ’ en dat zij het formulier ‘Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’ heeft laten invullen door Adviesbureau JB. Niet in geschil is dat het door Adviesbureau JB gebruikte beconnummer ( [nummer] ) is vervallen per 1 november 2006 en dus niet meer actief is. Verweerder heeft referente bij brief van 2 september 2016 de mogelijkheid geboden om hierop te reageren. Referente heeft echter nagelaten een verklaring te geven voor het vervallen beconnummer. Tot op heden is er, ook vanuit Adviesbureau JB, geen verklaring gegeven voor het feit dat er gewerkt is met een vervallen beconnummer. De enkele stellingen van referente, dat zowel zij als Adviesbureau JB er niet van op de hoogte waren dat het beconnummer was vervallen, dat door Adviesbureau JB altijd digitaal aangifte wordt gedaan en dat daarmee nooit problemen zijn ontstaan vanwege het beconnummer, dat nog steeds op deze manier wordt gewerkt en dat dit alles referente niet aangerekend kan worden, kunnen niet leiden tot een voor eiser en referente gunstig oordeel. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de bewijslast ten aanzien van het middelenvereiste bij referente en eiser ligt en dat zij ervoor moeten zorgen dat de door hen aangeleverde informatie klopt en geverifieerd kan worden. Daaraan is, gelet op het voorgaande, niet voldaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel van verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij de betrouwbaarheid van de door Adviesbureau JB ingevulde bijlage niet kon beoordelen. Dit komt voor rekening van eiser en referente. De gronden die zien op het behaalde inkomen uit deze onderneming, behoeven derhalve geen bespreking.
Verder stelt de rechtbank vast dat referente op 7 januari 2016 de onderneming ‘ [bedrijf 2] ’ is gestart en deze heeft laten registreren. Voorts staat vast dat deze onderneming ten tijde van het bestreden besluit van 1 maart 2017 minder dan een jaar en drie maanden bestond. Op grond van artikel 3.75 van het Vb en artikel 3.20 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv) zijn middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige duurzaam indien zij gedurende tenminste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. Nu [bedrijf 2] ten tijde van het bestreden besluit nog geen anderhalf jaar bestond, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de inkomsten uit die onderneming niet aan te merken zijn als duurzaam en derhalve niet meegerekend kunnen worden om te voldoen aan het middelenvereiste.
4.3
Nu reeds niet wordt voldaan aan het middelenvereiste komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden over de gestelde duurzame en exclusieve relatie. Zoals volgt uit de artikelen 3.13 tot en met 3.22a van het Vb dient voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij familie of gezinslid’ zowel te worden voldaan aan het middelenvereiste als aan het hebben van een duurzame en exclusieve relatie.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.