3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd, dat als zij iemand zou vertellen over hun seksuele relatie dat verdachte haar huis in de fik zou steken en dat hij haar over het balkon zou gooien. Verdachte heeft de bedreiging ontkend. Het dossier bevat, naast de verklaring van [slachtoffer] , geen bewijs dat haar verklaring kan ondersteunen. Aldus is niet voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De afgelegde verklaringen
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze door [zorginstelling] begeleid werd vanwege psychische problemen. Voor huishoudelijke hulp kreeg zij een begeleider, zijnde verdachte. Ze had zich aangetrokken gevoeld tot hem. Nagenoeg vanaf het begin dat hij haar begeleidde, was het tot seksuele handelingen gekomen. In de periode 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 is het meerdere keren tot orale seks gekomen, waarbij zij hem bevredigde.[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat verdachte haar heeft betast aan haar borsten, billen en vagina en dat het ook tot penetratie is gekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als huishoudelijk begeleider bij [slachtoffer] thuis kwam. Zij vertelde hem dat ze hem leuk vond. Hij voelde zich ook tot haar aangetrokken. Verdachte heeft bekend dat hij zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht. Ter zitting heeft hij verklaard dat het aantal keer op één hand te tellen is.De andere in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen, zijn door verdachte ontkend.
In het dossier bevinden zich WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] . Deze vangen aan in maart 2016 en lopen door tot oktober 2016. Hieruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] (vanaf 1 april 2016) veelvuldig contact met elkaar hadden, buiten de werktijden om.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de borsten, billen en vagina van [slachtoffer] en spreekt de verdachte van deze handelingen vrij. De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Deze handelingen steunen uitsluitend op de verklaring van [slachtoffer] en de rechtbank acht het feit dat er wel orale seks heeft plaatsgevonden van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat dan ook deze overige seksuele handelingen moeten hebben plaatsgevonden.
Tussenconclusie
De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en de contacten in de Whatsapp-gesprekken vanuit dat verdachte in de periode van 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 meermalen zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht en dat zij daarbij zijn penis heeft betast.
Algemene opmerkingen ten aanzien van het ten laste gelegde feit
Vooropgesteld moet worden dat met de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van 'degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd' is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen en kent volgens vaste jurisprudentie een ruim toepassingsbereik.
Werkzaam in de zorg?
Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte kan als vaststaand worden aangenomen dat [slachtoffer] zich met een hulpvraag tot Fonteyenburg heeft gewend, waar verdachte als begeleider werkzaam was. Verdachte begeleidde [slachtoffer] als hulpverlener, met als doel haar vaardigheden bij te brengen in het kader van de schoonmaak en leefbaarheid van haar woning. De rechtbank is, gelet op de aard van de door verdachte verrichte werkzaamheden en het feit dat deze werkzaamheden werden verricht namens [zorginstelling] , van oordeel dat verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg/ maatschappelijke zorg in de zin van artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3 Sr. Hetgeen hieromtrent door of namens de verdachte ten verweer is aangevoerd, wordt dan ook verworpen.
Vrijwilligheid/afhankelijkheid
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 februari 1997, NJ 1997, 485) bestaat bij een functionele relatie als de onderhavige in de regel in meerdere of mindere mate enige vorm van afhankelijkheid. In geval van seksueel contact tussen begeleider en patiënt/cliënt is er slechts dan geen sprake van ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr, indien de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele contacten met verdachte onder begeleiding van [zorginstelling] zelfstandig woonde. Verdachte was daar toen werkzaam als begeleider en kwam in die hoedanigheid wekelijks bij het slachtoffer thuis om haar bij te staan bij huishoudelijke taken. In die zin was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van enige vorm van een afhankelijkheidsrelatie, die ook een rol heeft gespeeld bij de door verdachte erkende seksuele handelingen. Gelet hierop treft het verweer van de raadsvrouw geen doel.
Conclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door gedurende de ten laste gelegde periode een seksuele relatie met [slachtoffer] te hebben zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr, door zich oraal te laten bevredigen door [slachtoffer] .