ECLI:NL:RBDHA:2018:4066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
09/827089-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door zorgverlener met cliënte binnen hulpverleningsrelatie

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, werkzaam als extramuraal zorgbegeleider, die werd beschuldigd van ontucht met een cliënte. De feiten vonden plaats tussen 1 april 2016 en 1 oktober 2016, waarbij de verdachte seksuele handelingen heeft verricht met de cliënte, die zich in een afhankelijke positie bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als hulpverlener moet worden aangemerkt, aangezien hij de cliënte begeleidde bij huishoudelijke taken vanuit een zorginstelling. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank benadrukte de ernst van de situatie, waarbij de verdachte de professionele standaarden en de vertrouwensrelatie met de cliënte had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet op basis van vrijwilligheid waren, gezien de afhankelijkheidsrelatie. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde, werd toegewezen voor een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827089-17
Datum uitspraak: 10 april 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Faouzi, advocaat te Rotterdam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 1 april 2016 tot en met 1 oktober 2016 te Zoetermeer, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (in de functie van extramuraal zorgbegeleider), (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- ( telkens) zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen/laten nemen en/of
- ( telkens) zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten en/of
- ( telkens) de borsten en/of vagina en/of billen van die [slachtoffer] te betasten en/of
- ( telkens) zijn penis door die [slachtoffer] te laten betasten en/of
- ( telkens) zijn penis in de vagina die [slachtoffer] te brengen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 1 april 2016 tot en met 1 oktober 2016 te Zoetermeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je erover verteld steek ik je huis in de fik en/of
gooi ik je van het balkon", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 april 2016 tot en met 1 oktober 2016, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg/ /maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met een cliënte/patiënte die aan verdachtes hulp of zorg was toevertrouwd (feit 1) en dat hij die cliënte/patiënte heeft bedreigd (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle onder 1 ten laste gelegde seksuele handelingen. Zij heeft gevorderd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] niet een ‘patiënt of persoon die aan zijn hulp of zorg was toevertrouwd’ was, aangezien verdachte slechts personen begeleidde bij het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden en zijn functie geen betrekking had op enige behandeling. Ook droeg verdachte geen verantwoordelijkheid voor de zorg van [slachtoffer] . De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen, nu geen sprake was van ontucht, aangezien de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op basis van wederzijdse instemming en vrijwilligheid. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van penetratie van de vagina van [slachtoffer] en het betasten van de borsten en billen van [slachtoffer] , aangezien er geen ander bewijs voorhanden is dan de verklaring van [slachtoffer] zelf. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien het dossier, naast de verklaring van [slachtoffer] , geen ondersteunend bewijs bevat.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd, dat als zij iemand zou vertellen over hun seksuele relatie dat verdachte haar huis in de fik zou steken en dat hij haar over het balkon zou gooien. Verdachte heeft de bedreiging ontkend. Het dossier bevat, naast de verklaring van [slachtoffer] , geen bewijs dat haar verklaring kan ondersteunen. Aldus is niet voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De afgelegde verklaringen
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze door [zorginstelling] begeleid werd vanwege psychische problemen. Voor huishoudelijke hulp kreeg zij een begeleider, zijnde verdachte. Ze had zich aangetrokken gevoeld tot hem. Nagenoeg vanaf het begin dat hij haar begeleidde, was het tot seksuele handelingen gekomen. In de periode 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 is het meerdere keren tot orale seks gekomen, waarbij zij hem bevredigde. [2] [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat verdachte haar heeft betast aan haar borsten, billen en vagina en dat het ook tot penetratie is gekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als huishoudelijk begeleider bij [slachtoffer] thuis kwam. Zij vertelde hem dat ze hem leuk vond. Hij voelde zich ook tot haar aangetrokken. Verdachte heeft bekend dat hij zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht. Ter zitting heeft hij verklaard dat het aantal keer op één hand te tellen is. [3] De andere in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen, zijn door verdachte ontkend.
In het dossier bevinden zich WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] . Deze vangen aan in maart 2016 en lopen door tot oktober 2016. Hieruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] (vanaf 1 april 2016) veelvuldig contact met elkaar hadden, buiten de werktijden om. [4]
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de borsten, billen en vagina van [slachtoffer] en spreekt de verdachte van deze handelingen vrij. De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Deze handelingen steunen uitsluitend op de verklaring van [slachtoffer] en de rechtbank acht het feit dat er wel orale seks heeft plaatsgevonden van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat dan ook deze overige seksuele handelingen moeten hebben plaatsgevonden.
Tussenconclusie
De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en de contacten in de Whatsapp-gesprekken vanuit dat verdachte in de periode van 1 april 2016 tot 1 oktober 2016 meermalen zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht en dat zij daarbij zijn penis heeft betast.
Algemene opmerkingen ten aanzien van het ten laste gelegde feit
Vooropgesteld moet worden dat met de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van 'degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd' is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen en kent volgens vaste jurisprudentie een ruim toepassingsbereik.
Werkzaam in de zorg?
Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte kan als vaststaand worden aangenomen dat [slachtoffer] zich met een hulpvraag tot Fonteyenburg heeft gewend, waar verdachte als begeleider werkzaam was. Verdachte begeleidde [slachtoffer] als hulpverlener, met als doel haar vaardigheden bij te brengen in het kader van de schoonmaak en leefbaarheid van haar woning. De rechtbank is, gelet op de aard van de door verdachte verrichte werkzaamheden en het feit dat deze werkzaamheden werden verricht namens [zorginstelling] , van oordeel dat verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg/ maatschappelijke zorg in de zin van artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3 Sr. Hetgeen hieromtrent door of namens de verdachte ten verweer is aangevoerd, wordt dan ook verworpen.
Vrijwilligheid/afhankelijkheid
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 februari 1997, NJ 1997, 485) bestaat bij een functionele relatie als de onderhavige in de regel in meerdere of mindere mate enige vorm van afhankelijkheid. In geval van seksueel contact tussen begeleider en patiënt/cliënt is er slechts dan geen sprake van ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr, indien de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele contacten met verdachte onder begeleiding van [zorginstelling] zelfstandig woonde. Verdachte was daar toen werkzaam als begeleider en kwam in die hoedanigheid wekelijks bij het slachtoffer thuis om haar bij te staan bij huishoudelijke taken. In die zin was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van enige vorm van een afhankelijkheidsrelatie, die ook een rol heeft gespeeld bij de door verdachte erkende seksuele handelingen. Gelet hierop treft het verweer van de raadsvrouw geen doel.
Conclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door gedurende de ten laste gelegde periode een seksuele relatie met [slachtoffer] te hebben zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr, door zich oraal te laten bevredigen door [slachtoffer] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode 1 april 2016 tot en met 1 oktober 2016 te Zoetermeer, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (in de functie van extramuraal zorgbegeleider), (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd, door
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen/laten nemen en
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij zich aangemeld voor therapie. Bovendien is verdachte al genoeg gestraft, doordat hij zijn baan is kwijt geraakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , een cliënt van een zorginstelling waar verdachte als begeleider werkzaam was. Hoewel de functie van verdachte de lichtste vorm van hulpverlening betrof, was [slachtoffer] wel aan zijn hulp toevertrouwd en stond zij om die reden in een afhankelijke relatie tot verdachte. Die relatie heeft verdachte op grove wijze beschaamd. Daarmee heeft hij zowel professionele standaarden als strafrechtelijke grenzen overschreden. Verdachte had zich als persoon, maar zeker in zijn functie van begeleider bij een zorginstelling, bewust dienen te zijn van de ongelijkheid in hun verhouding en de ongepastheid van seksuele handelingen jegens [slachtoffer] .
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte gedateerd 28 februari 2018. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport, opgemaakt op 13 juni 2017. Uit dat rapport blijkt dat de reclassering het recidiverisico laag inschat. Verdachte is vrijwillig met behandeling gestart en dat verloopt goed. Hij ziet in dat hij verkeerd heeft gehandeld en werkt inmiddels niet meer in de zorg. Zij adviseren een (deels) voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De reclassering acht het opleggen van bijzondere voorwaarden niet nodig.
De op te leggen straffen
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 uren in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. De straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank die geëiste straf niet passend acht.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Zij heeft subsidiair aangevoerd dat, gelet op de bij benadeelde partij aanwezige psychische problematiek, een causaal verband tussen de gestelde schade en de relatie tussen verdachte en benadeelde partij niet kan worden vastgesteld.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Causaal verband
Benadeelde partij stelt dat zij door hetgeen onder 3.5 bewezen is verklaard immateriële schade heeft geleden. Zij heeft dit onderbouwd met verklaringen van haar herstelcoördinator van [zorginstelling] en haar psychiatrisch verpleegkundige van [zorginstelling] . Zij verklaren dat benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde veel last heeft van huilbuien en dat zij bang was opnieuw in een psychose te raken. Naar aanleiding daarvan is de intensiteit van de hulpverlening verhoogd, evenals haar medicatie. Daarnaast is zij, in aanvulling op haar therapieën, EMDR gaan volgen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat sprake is van rechtstreekse schade.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, het gevorderde bedrag van € 2.000,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 1 oktober 2016 is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
28 (achtentwintig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) DAGEN;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer]een bedrag van
€ 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Erich, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016275766, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 118).
2.Proces-verbaal verhoor benadeelde [slachtoffer] , p. 40-42.
3.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2018.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 84, met als bijlage de WhatsApp-gesprekken.