ECLI:NL:RBDHA:2018:4016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling draagkracht debiteur studiefinanciering en omrekening buitenlands inkomen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de berekening van de draagkracht van een debiteur in het kader van studiefinanciering. Eiser, die in Argentinië woont en werkt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin zijn af te lossen bedrag van € 627,26 per maand werd vastgesteld. Dit bedrag was gebaseerd op het verzamelinkomen van eiser en zijn partner in 2015, dat door verweerder werd omgezet naar euro's met behulp van de officiële jaarkoers van de Nederlandse Bank.

De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde methode om het toetsingsinkomen te berekenen, geschikt was om op een objectieve manier het inkomen van eiser te benaderen. Eiser stelde dat de werkelijke inflatie veel hoger was en dat zijn besteedbaar inkomen in 2017 daardoor aanmerkelijk lager was, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De wetgever heeft bij het vaststellen van de draagkracht van een debiteur namelijk niet gekozen om rekening te houden met het besteedbaar inkomen of het individuele uitgavenpatroon van de debiteur.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet had aangetoond dat de door verweerder gehanteerde koers onredelijk was. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent de draagkracht en de methoden die door de overheid worden gebruikt om deze vast te stellen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/6563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 1 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 25 augustus 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Eiser is, met bericht daarvan aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].

Overwegingen

Feiten
1. Bij bericht van 15 maart 2017 is ten aanzien van eiser vanaf april 2017 een af te lossen bedrag van € 627,26 per maand vastgesteld. Daarbij is bij de draagkracht berekening gebruik gemaakt van het verzamelinkomen in 2015 van eiser en dat van zijn partner, zijnde een bedrag van € 60.955.
Geschil2 In geschil is of verweerder het af te lossen bedrag juist heeft vastgesteld.
Eiser stelt dat het toepassen van de officiële wisselkoers bij de omrekening van Argentijnse Peso’s naar Euro’s van zijn verzamelinkomen in 2015 niet redelijk is. Deze koers is kunstmatig, in werkelijkheid is de inflatie veel hoger. Eiser verzoekt om voor het jaar 2015 uit te gaan van een koers van € 1 = 15,60 ARS. Bij een verzamelinkomen van 623.781 ARS is in dat geval het verzamelinkomen € 39.986.
Beoordeling van het geschil
3. Artikel 10a.8. van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt:
“Draagkracht debiteur uit inkomen op jaarbasis.
1. Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is zijn toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
(…)
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door Onze Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.”
4. Niet in geschil is dat het verzamelinkomen van eiser en zijn partner in 2015 tezamen 623.781 ARS bedraagt. Bij de omrekening van buitenlands inkomen hanteert verweerder de officiële (gemiddelde) jaarkoers die door de Nederlandse Bank wordt gehanteerd. Voor het jaar 2015 is deze koers vastgesteld op 1 ARS = € 0.09772. Eiser heeft deze gemiddelde koers op zich niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder gehanteerde methode geschikt om op een zo objectief mogelijke wijze via het verzamelinkomen van eiser en zijn partner het toetsingsinkomen van eiser te benaderen.
5. De stelling van eiser dat de werkelijke inflatie veel hoger is en zijn besteedbaar inkomen in 2017 daardoor aanmerkelijk lager is, maakt - wat daar verder ook van zij - het bovenstaande niet anders.
De wetgever heeft er bij het vaststellen van de draagkracht van een debiteur nadrukkelijk niet voor gekozen dat rekening wordt gehouden met het besteedbaar inkomen of met de hoogte van het individuele uitgavenpatroon van de debiteur (Centrale Raad van Beroep, 7 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3861).
6. Bij het bepalen van de draagkracht van een debiteur als bedoeld in artikel 6.11 van de Wsf 2000, kan verweerder bij een terugval in inkomen toepassing geven aan artikel 6.12. van deze wet. In dat geval wordt op aanvraag van de debiteur uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen in het peiljaar, indien:
“a. (…)
b. sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
Ingevolge lid 2 van artikel 6.12 wordt voor de toepassing van het eerste lid onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.”
In zijn beslissing op bezwaar heeft verweerder aangegeven dat hij bij de berekening van het toetsingsinkomen wil uitgaan van het inkomen van 2017 tegen de koers van dat jaar. Eiser is daar om hem moverende redenen niet op ingegaan.
Nu verder door eiser niet is weersproken dat bij het door verweerder gehanteerde verzamelinkomen in Euro’s (€ 60.955) het aflosbedrag per maand € 627,26 bedraagt zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.