ECLI:NL:RBDHA:2018:4003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
nl18.2623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Surinaamse homoseksueel wegens onvoldoende zwaarwegende problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Surinaamse man, heeft op 20 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en dat hij in Suriname door zijn familie is mishandeld en bedreigd vanwege zijn geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 februari 2018 afgewezen, omdat de problemen van eiser niet als zwaarwegend genoeg werden beschouwd om in aanmerking te komen voor asiel. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 8 maart 2018. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn, maar dat hij onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming te krijgen in zijn land van herkomst. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Suriname en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het in de algemene asielprocedure genomen besluit van

1 februari 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft op 20 mei 2016 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij hierdoor binnen zijn familie problemen heeft ondervonden. Eiser heeft verklaard door zijn ouders en andere familieleden te zijn mishandeld en bedreigd.
Eiser verblijft thans bij zijn Nederlandse partner.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen geloofwaardig zijn, maar dat zijn problemen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Eiser kan de bescherming van de Surinaamse autoriteiten inroepen. Niet is gebleken dat de autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geen sprake. Er is evenmin aanleiding om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat hij in beroep heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5. Zoals verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het US Department of State Human Rights Report van 2016 (lees: Country Reports on Human Rights for 2016), terecht heeft overwogen, heeft eiser onvoldoende inspanningen verricht om hulp dan wel bescherming te krijgen in zijn land van herkomst. Zo had eiser bijvoorbeeld tegen het gedrag van de politieagenten die hij benaderd heeft een klacht kunnen indienen bij het ‘Personnel Investigation Department’. Niet worden ingezien dat eiser zich tot geen enkele instantie in zijn land van herkomst heeft kunnen wenden om zijn situatie te verbeteren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in beroep niet onderbouwd waarom hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het beroep van eiser op artikel 15c van Richtlijn 2001/95/EU is evenmin onderbouwd.
7. Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM faalt eveneens, nu slechts wordt verwezen naar de eerder ingediende zienswijze waarop verweerder reeds in het bestreden besluit afdoende heeft gereageerd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte afgewezen als ongegrond en terecht bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel