ECLI:NL:RBDHA:2018:3983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier op grond van familieleven en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het uitoefenen van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen gronden waren voor vrijstelling van dit vereiste. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen en had sindsdien geen geldige verblijfsstatus.
Eiseres voerde aan dat de afwijzing van haar aanvraag een ontoelaatbare inbreuk op haar gezinsleven vormde, en dat de belangen van haar kinderen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen stellen dat er geen sprake was van objectieve belemmeringen voor het uitoefenen van gezinsleven in Irak, waar eiseres en haar partner vandaan komen. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging tussen de betrokkenen en het algemeen belang van de staat zorgvuldig diende te worden gemaakt, en dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag en het opgelegde inreisverbod niet in strijd waren met artikel 8 van het EVRM. Eiseres had niet aangetoond dat de scheiding van het gezin schadelijk zou zijn voor de kinderen, en verweerder had terecht kunnen stellen dat van eiseres verwacht mocht worden dat zij het gezinsleven in Irak zou kunnen uitoefenen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.