ECLI:NL:RBDHA:2018:3961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toegang tot Nederland op basis van vervalst visum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Congolese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 2 november 2016 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op de luchthaven Schiphol, omdat zij een reisdocument bij zich had met een vals Indiaas visum. Eiseres stelde dat haar ten onrechte de toegang was geweigerd, omdat de Koninklijke Marechaussee haar in december 2016 met hetzelfde paspoort terug naar Congo had laten reizen. Ze voerde aan dat het administratief beroep ten onrechte als kennelijk ongegrond was verklaard en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Daarnaast was eiseres van mening dat zij ten onrechte niet was gehoord.

De rechtbank overwoog dat er geen reden was om het besluit van de staatssecretaris als onvoldoende gemotiveerd te beschouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris, gezien het belang van grensbewaking, de toegang van eiseres terecht had geweigerd. Wat betreft de hoorplicht stelde de rechtbank vast dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, van het horen van belanghebbenden kon worden afgezien als het administratief beroep kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiseres niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat het besluit onterecht was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 april 2018, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2688
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd.
Bij besluit van 11 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Congolese nationaliteit. Verweerder heeft op 2 november 2016 eiseres de toegang tot Nederland geweigerd, omdat eiseres was gearriveerd met een reisdocument met daarin een vals bevonden visum.
2. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte de toegang is geweigerd, omdat de Koninklijke Marechaussee (KMar) eiseres in december 2016 met het betreffende paspoort terug heeft laten reizen naar Congo. Hieruit concludeert eiseres dat het paspoort zijn geldigheid niet heeft verloren. Eiseres stelt dat het administratief beroep ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Voorts is eiseres van mening dat zij ten onrechte niet is gehoord.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) is deze van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode geldt voor onderdanen van derde landen de toegangsvoorwaarde voor een verblijf dat zij in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode geldt voor onderdanen van derde landen de toegangsvoorwaarde voor een verblijf dat zij niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt, indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd.
3.2. Het is niet in geschil dat in het paspoort van eiseres zich een vals Indiaas visum bevond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de toegangsweigering ten grondslag heeft mogen leggen dat eiseres in het bezit was van een vervalst reisdocument en dat zij daarmee wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. De niet onderbouwde stelling van dat zij bij de terugreis naar Congo het paspoort heeft teruggekregen, maakt dit niet anders. Verweerder heeft gesteld dat het gebruikelijk is dat het paspoort om de verwijdering mogelijk te maken wordt meegegeven aan een purser, maar dat hij een paspoort niet aan eiseres heeft teruggegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande en gelet op de motivering van verweerder in het bestreden besluit geen reden om het besluit onvoldoende gemotiveerd te achten. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder gelet op grensbewakingsbelang, eiseres de toegang heeft kunnen weigeren.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het administratief beroep kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond administratief beroep is sprake wanneer uit het beroepschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de gronden ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het administratief beroepschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiseres in het administratief beroep heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.

7.Het beroep is ongegrond.

8.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.