ECLI:NL:RBDHA:2018:3960
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring van een Congolese vreemdeling wegens vervalst visum en strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Congolese eiseres die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 1983, had op 2 november 2016 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen omdat zij met een vervalst visum was aangekomen. Dit leidde tot een strafrechtelijke veroordeling tot twee maanden gevangenisstraf door de politierechter in Haarlem op 10 november 2016, en een bevestiging van deze veroordeling door het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2017.
De staatssecretaris heeft de eiseres ongewenst verklaard op basis van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij een gevaar voor de openbare orde zou vormen. De eiseres betwistte deze ongewenstverklaring en voerde aan dat de Terugkeerrichtlijn op haar van toepassing was, en dat zij ten onrechte niet was gehoord. Tijdens de zitting liet de eiseres echter de beroepsgrond over de Terugkeerrichtlijn vallen, en de rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor haar stelling dat het communautair openbare orde-begrip van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had gehandeld door de eiseres ongewenst te verklaren, gezien haar strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaar van de eiseres kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2018, en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.