ECLI:NL:RBDHA:2018:3960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van een Congolese vreemdeling wegens vervalst visum en strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Congolese eiseres die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 1983, had op 2 november 2016 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen omdat zij met een vervalst visum was aangekomen. Dit leidde tot een strafrechtelijke veroordeling tot twee maanden gevangenisstraf door de politierechter in Haarlem op 10 november 2016, en een bevestiging van deze veroordeling door het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2017.

De staatssecretaris heeft de eiseres ongewenst verklaard op basis van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij een gevaar voor de openbare orde zou vormen. De eiseres betwistte deze ongewenstverklaring en voerde aan dat de Terugkeerrichtlijn op haar van toepassing was, en dat zij ten onrechte niet was gehoord. Tijdens de zitting liet de eiseres echter de beroepsgrond over de Terugkeerrichtlijn vallen, en de rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor haar stelling dat het communautair openbare orde-begrip van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had gehandeld door de eiseres ongewenst te verklaren, gezien haar strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaar van de eiseres kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2018, en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12730
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres], , eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres ongewenst verklaard.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Congolese nationaliteit. Verweerder heeft op 2 november 2016 eiseres de toegang tot Nederland geweigerd, omdat eiseres was gearriveerd met een reisdocument met daarin een vals bevonden visum. Naar aanleiding hiervan is eiseres strafrechtelijk veroordeeld bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 10 november 2016, wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij vonnis van 11 augustus 2017 eiseres eveneens veroordeeld wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Sr tot een gevangenisstraf van twee maanden.
2. Verweerder heeft eiseres ongewenst verklaard met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert hiertoe – samengevat weergegeven – aan dat de Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) op haar van toepassing is, zodat zij niet ongewenst kan worden verklaard. Voorts stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord. Daarnaast stelt eiseres dat ze met het paspoort is teruggereisd naar Congo, zodat dit paspoort niet meer als vervalst wordt aangemerkt, zodat ze ook geen gevaar vormt voor de openbare orde.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens het onderzoek ter zitting de beroepsgrond over de toepasselijkheid van de Terugkeerrichtlijn heeft laten vallen. Voorts ziet de rechtbank geen grondslag voor de stelling van eiseres dat het communautair openbare orde-begrip van toepassing is. Dit betekent dat de rechtbank de stelling van eiseres hieromtrent niet volgt. In geschil is de vraag of verweerder eiseres op goede gronden ongewenst heeft verklaard.
4.1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l.
In paragraaf A4/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat de IND tot ongewenstverklaring van een vreemdeling besluit als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 als hij wegens een misdrijf:
- is veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of een taakstraf of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of vrijheidsontnemende maatregel ten miste één dag bedraagt; of
- bij herhaling is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of bij herhaling een taakstraf, onvoorwaardelijke geldboete of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen, een transactieaanbod heeft aanvaard of een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.
4.2. Het is niet in geschil tussen partijen dat eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Sr. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de ongewenstverklaring ten grondslag heeft mogen leggen dat eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf en daarom een gevaar vormt voor de openbare orde. Dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam nog niet onherroepelijk is, maakt dit niet anders en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. De omstandigheden van de strafzaak die de gemachtigde van eiseres tijdens het onderzoek ter zitting naar voren heeft gebracht, zijn in het kader van de belangenafweging met betrekking tot de toepassing van de ongewenstverklaring, niet relevant. Dit betekent dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot het door eiseres gewenste resultaat. De beroepsgrond faalt.
4.3. Dit betekent dat verweerder eiseres in redelijkheid ongewenst heeft kunnen verklaren.
5. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.

6.Het beroep is ongegrond.

7.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.