ECLI:NL:RBDHA:2018:3959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
17/12712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers wegens agressie en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarbij hem een maatregel werd opgelegd die inhield dat alle verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) voor een periode van twee weken werden ingehouden. Deze maatregel was opgelegd naar aanleiding van een incident op 29 juni 2017, waarbij de eiser een medebewoner in het gezicht had geslagen. De eiser betwistte de maatregel en voerde aan dat deze buiten proportioneel was, mede omdat hij was geprovoceerd en er rekening gehouden had moeten worden met zijn persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat het COA onvoldoende had gemotiveerd waarom de zwaarste maatregel (ROV 6) was opgelegd in plaats van een lichtere maatregel (ROV 4), die het uitgangspunt is bij verwijtbare agressie. De rechtbank stelde vast dat het COA niet had onderbouwd dat er sprake was van agressie met een zeer grote impact, zoals vereist voor de zwaardere maatregel. Bovendien had het COA geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de gedraging van de eiser had plaatsgevonden, zoals de uitlokking door de medebewoner. Hierdoor was het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op het betaalde griffierecht van € 168,- aan de eiser te vergoeden. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 501,-. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel opgelegd inhoudende dat alle verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) voor een periode van twee weken worden ingehouden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 juni 2017 een medebewoner in het gezicht geslagen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser de maatregel opgelegd inhoudende dat alle verstrekkingen op grond van de Rva voor een periode van twee weken worden ingehouden (maatregel).
2. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert hiertoe aan dat dat deze maatregel buiten proportioneel is. Een medebewoner heeft hem geprovoceerd. Daarnaast is de maatregel te zwaar gelet op eisers persoonlijke omstandigheden. Verweerder had ook lichtere maatregelen kunnen opleggen.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA belast met materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet COA kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door de vaststelling van de Rva.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rva omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de onder onderdelen a tot en met g van dit artikellid opgesomde verstrekkingen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rva kan het COA de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen beperken of, in uitzonderlijke gevallen intrekken indien de asielzoeker ernstig inbreuk maakt op de verplichtingen, bedoeld in artikel 19, eerste lid.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder i, van de Rva kan het COA de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen beperken of, in uitzonderlijke gevallen intrekken indien de asielzoeker een ernstige vorm van geweld pleegt jegens asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva is de asielzoeker die onderdak heeft in een opvangvoorziening verplicht de huisregels na te leven die zijn neergelegd in het reglement van de desbetreffende opvangvoorziening.
4. In de als bijlage 1 bij het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV) van april 2017 gevoegde Huisregels COA is onder 2 aangegeven dat elke vorm van agressie en geweld tegen personen in Nederland en dus in de opvanglocaties van het COA strikt verboden is.
In het ROV is een door het COA uitgewerkt beleidskader gegeven. Het ROV kent verschillende (soorten) maatregelen om het mogelijk te maken een maatregel op te leggen die is toegesneden op de negatieve impact van het incident/getoonde gedrag van de bewoner. Het ROV kent 11 in zwaarte oplopende maatregelen, waarvan maatregel nummer 1 (inhouding van het zakgeld deel van het weekgeld gedurende een week) de lichtste is en maatregel nummer 11 (inhouding van alle Rva-verstrekkingen voor onbepaalde tijd) de zwaarste). ROV-maatregel nummer 4 betreft de inhouding van alle Rva-verstrekkingen gedurende een week. Volgens het ROV is deze maatregel het uitgangspunt wanneer sprake is van verwijtbare agressie en geweld tegen personen. Bij verwijtbare agressie en geweld tegen COA-medewerkers is er sprake van een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank komt dit beleid niet onredelijk voor.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan hem verweten gedraging, die eruit bestaat dat hij op 29 juni 2017 een medebewoner in het gezicht heeft geslagen, op zichzelf niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gedraging kunnen beschouwen als een vorm van agressie en geweld als bedoeld in de huisregels, onder 2, en ook als een overtreding met het daarin gestelde verbod als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder h, van het Rva. In het ROV is bepaald dat bij verwijtbare agressie en geweld tegen personen het opleggen van ROV4 het uitgangspunt is. In het geval van agressie en geweld met een zeer grote impact zoals gedrag met als doel
ernstigefysieke schade toe te brengen, wordt een ROV 6-maatregel opgelegd. Verweerder heeft in het besluit niet gemotiveerd waarom in het geval van eiser van het uitgangspunt is afgewezen en een maatregel van ROV 6 is opgelegd. Zonder motivering valt niet in te zien dat in het geval van eiser sprake is van agressie en geweld met een zeer grote impact zoals gedrag met als doel
ernstigefysieke schade toe te brengen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het bestreden besluit, noch uit de onderliggende rapportages volgt op welke wijze rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder de gedraging van eiser plaatsvond. Hierbij is van belang dat eiser heeft aangevoerd dat sprake is van uitlokking en er eerder een incident had plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd door deze aspecten niet bij de beoordeling te betrekken. Het besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.