ECLI:NL:RBDHA:2018:3871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking sociale dossiers van verzetslieden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om openbaarmaking van sociale dossiers van verzetslieden, ingediend door eiser. Eiser doet onderzoek naar het oorlogsverleden van de vader van zijn schoonmoeder, die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet heeft gezeten. Hij heeft de Sociale Verzekeringsbank verzocht om de sociale dossiers van 92 door hem genoemde verzetslieden openbaar te maken. De dossiers zijn opgesteld voor de uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank slechts 18 dossiers heeft aangetroffen en gedeeltelijk heeft verstrekt. De niet verstrekte gegevens zijn geweigerd op basis van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, ook al zijn zij inmiddels overleden. Eiser is het niet eens met deze weigering en stelt dat de belangenafweging van de verweerder niet standhoudt. Hij betoogt dat de gegevens in de dossiers niet van een gevoelige aard zijn en dat er geen toezeggingen zijn gedaan over geheimhouding.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar oordeelt dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert boven het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de gegevens in de dossiers vertrouwelijk zijn verstrekt in het kader van aanvragen voor uitkeringen of pensioenen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat verweerder niet had aangetoond dat er geen aanvullende stukken waren over de in dossier 2 genoemde persoon. Het bestreden besluit is in dat opzicht vernietigd, maar voor het overige blijft het besluit in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6976

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats 1], eiser

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. H.L. Hardiwinangun en mr. V. de Kruijf).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 8 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018.
Eiser is verschenen vergezeld door zijn schoonmoeder.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser doet onderzoek naar het oorlogsverleden van de vader van zijn schoonmoeder, [persoon A], die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet heeft gezeten. In het verlengde daarvan heeft hij verweerder verzocht de sociale dossiers van in totaal 92 door hem met name genoemde (inmiddels overleden) verzetslieden met wie de vader van zijn schoonmoeder heeft samengewerkt openbaar te maken. Het gaat om de sociale dossiers, die zijn opgesteld voor de uitvoering door verweerder en de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) van de Wet buitengewoon pensioen (Wbp), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 – 1945 (Wuv) of een aanverwante wet. Op basis van deze sociale dossiers wordt, indien gerechtvaardigd, een verklaring afgegeven dat de betrokkene heeft deelgenomen aan het verzet. Indien dat het geval is kan een medisch en een financieel dossier volgen. Eiser verzoekt om de sociale dossiers. Het verzoek van eiser ziet niet op medische of financiële gegevens of op gegevens van personen die nog leven.
2. Verweerder heeft van 18 van de door eiser genoemde personen dossiers aangetroffen. Verweerder heeft deze dossiers gedeeltelijk verstrekt. Ten aanzien van de niet verstrekte gegevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze gegevens de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen betreffen en dat het belang dat is gemoeid met openbaarmaking van deze gegevens aan een ieder niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Het gaat in de eerste plaats om strikt persoonlijke gegevens, zoals namen, adressen, telefoonnummers, medische klachten, data van geboorte, overlijden, huwelijk. Verder is de informatie die in combinatie tot identificatie van de betrokken personen kunnen leiden niet verstrekt.
Verweerder heeft bij zijn weigering betrokken dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, ook betrekking heeft op personen die zijn overleden en dat de in de sociale dossiers opgenomen gegevens zien op de periode dat de betrokkene nog in leven was. Verder heeft verweerder meegewogen dat het gaat om gegevens die destijds vertrouwelijk aan verweerder of diens rechtsvoorgangers zijn verstrekt in het kader van een door betrokkenen gedane aanvraag om een uitkering of buitengewoon pensioen op grond van de Wbp, Wuv of aanverwante wetten.
Ook de belangen van de nabestaanden worden in beginsel beschermd door de relatieve weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de rol die de geanonimiseerde personen in de Tweede Wereldoorlog hebben gespeeld en openbaarmaking van hun gegevens nog steeds tot grote maatschappelijke beroering kan leiden, de eerbiediging van gegevens met betrekking tot hun persoonlijke levenssfeer prevaleert boven openbaarmaking. Ten aanzien van de actualiteit van de informatie merkt verweerder op dat de sociale dossiers nog steeds veelvuldig worden gebruikt. Verweerder betrekt bij zijn afweging ook dat de termijn van 75 jaar als genoemd in artikel 15, vierde lid, van de Archiefwet ten aanzien van de betreffende dossiers nog niet is verstreken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder in de aangevoerde bezwaargronden geen reden gezien het primaire besluit te herzien.
3. Eiser is het daarmee niet eens. Hij erkent dat overledenen en nabestaanden recht kunnen hebben op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer en dat dit recht in sommige gevallen zwaarder kan wegen dan het algemene publieke belang van openbaarmaking van overheidsinformatie. (Rb zie de tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 15 november 2016 (AWB 16/752, 16/753, 16/4051; ECLI:NL:RBDHA:2016:13698, onder 6.1. en 6.2.) Hij stelt evenwel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging geen stand kan houden. Op de beroepsgronden wordt in het hiernavolgende nader ingegaan. Verder stelt eiser dat dossier 2 onvolledig is en dat verweerder inconsequent handelt met betrekking tot het anonimiseren van de naam [persoon A].
4. Verweerder heeft ter zitting erkend dat, na een nieuwe zoekslag, ten aanzien van de persoon genoemd in dossier 2 inmiddels meer stukken zijn aangetroffen. Verweerder heeft het voornemen daarover binnen enkele weken een aanvullend besluit te nemen.
5.1.
De rechtbank heeft met toestemming van eiser kennis genomen van de passages waarvan openbaarmaking is geweigerd. De rechtbank heeft bij bestudering van de dossiers geconstateerd dat behoudens de persoonlijke gegevens zoals onder 2 weergegeven, specifieke namen zijn weggelaten van plekken waar bijvoorbeeld bepaalde acties zijn uitgevoerd of waar iemand gevangen heeft gezeten, de overige in de dossiers neergelegde informatie over de gebeurtenissen in de oorlog is verstrekt aan eiser.
5.2.1.
Eiser stelt dat uit de rechtspraak is af te leiden dat verweerder aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van overledenen en nabestaanden een te ruime invulling geeft. Uit deze rechtspraak blijkt volgens eiser dat het in de gevallen waarin de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer prevaleerde ging om evident gevoelige informatie, zoals de gezondheid van personen of aantasting van de eer en goede naam. Uit de sociale dossiers blijkt geen medische informatie. Het is immers ook mogelijk erkend te worden als verzetsdeelnemer, zonder dat men aanspraak maakt of in aanmerking komt voor een uitkering. De goede naam en eer is niet in geding aangezien het hier gaat om deelnemers aan het verzet. Eiser stelt dat hij met verschillende nabestaanden contact heeft gehad en dat hij tegen geen enkel bezwaar is aangelopen. Eiser heeft de desbetreffende e-mails van nabestaanden overgelegd.
Verder stelt eiser dat niet is gebleken van enige toezegging aan degenen die gegevens hebben aangeleverd voor de sociale dossiers dat deze gegevens zullen worden geheimgehouden.
5.2.2.
Dit betoog wordt door de rechtbank niet gevolgd. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is niet beperkt tot de gevallen waarin het gaat om evident gevoelige medische gegevens of gegevens die de goede naam en eer aantasten. Dat in de jurisprudentie in die gevallen is aangenomen dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert, betekent niet dat – omgekeerd – de eerbiediging van andere gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer niet kunnen prevaleren boven het belang van openbaarmaking. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, waarbij het gaat om sociale rapporten aangaande het verzetsverleden, verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gegevens die tot de persoon zijn te herleiden niet openbaar gemaakt hoefden te worden omdat de in de dossiers beschreven gebeurtenissen zeer ingrijpend zijn geweest op de levens van de betrokkenen en daarom de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert.
Verweerder mocht bij zijn standpunt laten meewegen dat de gegevens in de sociale dossiers aan verweerder zijn verstrekt in het kader van het doen van een aanvraag om een uitkering, pensioen of vaststelling dat aan het verzet is deelgenomen. Dit veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank dat in beginsel vertrouwelijk met deze gegevens wordt omgegaan, ook al is dit, zoals eiser stelt, niet uitdrukkelijk aan degenen die de gegevens hebben aangeleverd toegezegd.
Voorts is het standpunt van eiser dat de sociale dossiers geen medische gegevens bevatten niet juist. Medische omstandigheden kunnen onderdeel uitmaken van een sociale rapportage. Verweerder heeft, voor zover de sociale rapportage medische gegevens bevatten, deze mogen weglakken, reeds omdat deze gegeven buiten de omvang van het Wob-verzoek vallen.
5.3.1.
Eiser betoogt verder dat al veel is gepubliceerd over de verzetslieden waarvan hij de sociale dossier heeft opgevraagd. Eiser heeft deze publicaties opgesomd. Ook heeft hij aangegeven wat al bekend is over de achttien verzetslieden, die hij in zijn beroepsschrift heeft opgesomd en waarvan hij meent de dossiers te hebben ontvangen. In dat verband stelt hij ook de verwachtingen omtrent de vertrouwelijkheid van de voor het sociale dossier aangeleverde gegevens niet al te hoog kunnen zijn, omdat al veel informatie over de verzetsactiviteiten in de regio [plaats 2] in het publieke domein is.
5.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het feit dat al veel informatie over deelnemers aan het verzet in de regio [plaats 2] bekend is, niet leidt tot de conclusie dat de gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer uit de sociale dossiers openbaar gemaakt moeten worden. Niet gebleken is dat de betrokkenen zelf met hun relaas in de openbaarheid zijn getreden. Er bestaat immers verschil tussen het openbaar maken van gegevens uit eigen keuze en het door verweerder openbaar maken van gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer uit sociale dossiers, die in beginsel in een vertrouwelijke context aan de begeleidende stichting, de PUR of verweerder in het kader van een aanvraag om pensioen of uitkering zijn verstrekt.
5.4.1.
Eiser heeft gewezen op de inconsistentie tussen een eerdere Wob-beschikking, waarin de naam van [persoon A]/[naam] openbaar is gemaakt, en het bestreden besluit waarin deze naam is geanonimiseerd.
5.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat, ook nu het gaat om de gegevens van de vader van de schoonmoeder van eiser, de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het publieke belang van openbaarmaking van zijn gegevens met betrekking tot zijn persoonlijke levenssfeer. Ook voor hem geldt hetgeen onder 5.2.2. is overwogen.
Verweerder mocht daarbij terugkomen van zijn eerdere standpunt dat deze gegevens wel openbaar konden worden gemaakt, omdat eiser had aangegeven voor zijn schoonmoeder onderzoek te verrichten. Verweerder is immers niet gehouden een – thans in zijn ogen – onjuiste belangafweging te herhalen.
5.5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat in dossier 2 documenten ontbreken. Hij heeft aanwijzingen dat de desbetreffende aanvraag niet is ingetrokken. Verweerder dient dan ook ingevolge vaste jurisprudentie, nu hij over een volledig dossier dient te beschikken, inspanningen te verrichten om het dossier te completeren, bijvoorbeeld door de ontbrekende stukken op te vragen bij de Stichting 1940–1945.
5.5.2.
Nu verweerder heeft erkend over meer stukken te beschikken met betrekking tot de in dossier 2 genoemde persoon, is het beroep van eiser in zoverre gegrond.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd verzocht het nieuwe nog niet genomen besluit niet bij dit beroep te betrekken, maar te volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit op dit punt.
De rechtbank zal daarom volstaan met een enkele vernietiging van het bestreden besluit op dit punt.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is voor zover verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld niet over meer stukken over de in dossier 2 genoemde persoon te beschikken. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand.
7. Omdat het beroep gedeeltelijk slaagt, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder zich in dat besluit op het standpunt heeft gesteld niet over meer stukken over de in dossier 2 genoemde persoon te beschikken;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. G. van Zeben-de Vries en mr. A.G.J. van Ouwerkerk, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.