ECLI:NL:RBDHA:2018:3845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
NL17.5370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Iraakse nationaliteit van een Fayli-Koerd en de asielaanvraag in het licht van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Fayli-Koerd, geboren in Iran, die stelt staatloos te zijn. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel, is afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van de staatssecretaris dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft of kan herkrijgen, werd gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser in Iran heeft ondervonden niet relevant zijn voor zijn asielaanvraag, omdat deze niet in verband staan met het land van zijn nationaliteit. Eiser heeft geen bewijs overgelegd dat zijn nationaliteit of staatloosheid ondersteunt, en zijn verklaringen over mishandeling in Iran werden als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij staatloos is en dat hij zich moet inspannen om de Iraakse nationaliteit te herkrijgen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn afvalligheid van de islam niet als relevant beschouwd, omdat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk afvallig is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun nationaliteit en identiteit te onderbouwen, vooral in complexe situaties zoals die van de Fayli-Koerden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5370
[volgnummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 februari 2018 in de zaak tussen
[de man], geboren op [geboortedatum] 1992, van Iraakse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 december 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen als ongegrond. Op 19 juli 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor behandeling door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.S.M. Rietveld. Ook was ter zitting aanwezig R. Rahim Ali als tolk in de taal Farsi. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met als doel het mogelijk maken van nader onderzoek naar de positie van Fayli-Koerden in Irak, alsmede om eiser in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over de optie om zijn zaak door een meervoudige kamer te laten behandelen.
Op 7 december 2017 heeft eiser zijn akkoord gegeven voor doorverwijzing naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat door de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken op 15 januari 2018. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon 1] als door eiser meegebrachte deskundige. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiser behoort tot de Fayli-Koerden en stelt te zijn geboren en getogen in Iran. Eisers (voor)ouders komen uit Irak. Tijdens het regime van Sadam Hoessein is hen hun Iraakse nationaliteit ontnomen en zijn zij uitgezet naar Iran. In eerste instantie waren zij in het bezit van een zogenaamde groene kaart, maar deze is hen in 2004 afgenomen. Eisers grootouders bezaten een stuk land in Iran. Via erfopvolging is dat overgegaan op de ouders van eiser, maar met het afpakken van de groene kaarten was ook geen eigendomsrecht op dit land meer. Omdat eiser Fayli-Koerd is, heeft hij naar eigen zeggen geen papieren en geen rechten in Iran. Ambtenaren van de gemeente en de politie zaten achter het stuk land aan, eiser vermoedt vanwege olie in de grond. Er hebben meerdere incidenten en mishandelingen plaatsgevonden. In december 2015 of januari 2016 was eiser op het land bezig toen twee auto's met daarin drie personen, één gemeenteambtenaar en twee politieagenten, aankwamen. Er ontstond een ruzie waarbij eiser werd uitgescholden en hij kreeg een klap in zijn gezicht. Eiser werd zo boos dat hij één van de politieagenten een klap gaf met een schep. Eiser is vervolgens gevlucht.

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1.1
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser in het bestreden besluit afgewezen. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. eiser heeft verklaard dat hij [de man] is, geboren op
[geboortedatum] 1992 in Iran en dat hij behoort tot de Fayli-Koerden.
b) eiser heeft verklaard dat hij geen nationaliteit bezit, omdat hij behoort tot de bevolkingsgroep van de Fayli-Koerden.
c) eisers verklaringen ten aanzien van de ruzie met de gemeenteambtenaar en de politieagenten.
d) eisers verklaringen ten aanzien van de slechte behandeling en rechteloosheid van Fayli-Koerden door de Iraanse overheid.
Verweerder acht element a) geloofwaardig. De overige elementen acht verweerder niet geloofwaardig.
1.2
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat ervan uitgegaan moet worden dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft. Voor zover eiser die nationaliteit niet heeft kan hij deze herkrijgen. Daaruit vloeit voort dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Iran vluchtelingrechtelijk niet relevant zijn omdat zij geen relatie hebben met het land van eisers nationaliteit. Verweerder baseert zijn standpunt dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft dan wel kan herkrijgen op zijn eigen beleid als ook op de verklaringen die eiser zelf heeft afgelegd. Volgens het beleid [1] van verweerder merkt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Sadam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben. Daarnaast heeft eiser tijdens het intakegesprek bij de politie in Ter Apel zelf ook schriftelijk aangegeven dat hij de Iraakse nationaliteit bezit
1.3
Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij staatloos is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Iraakse nationaliteitswetgeving op basis waarvan hij de Iraakse nationaliteit kan herkrijgen niet klopt of dat het in zijn specifieke geval niet mogelijk is om de Iraakse nationaliteit te herkrijgen. Nu eiser dit niet gedaan heeft, gaat zijn betoog dat hij staatloos is niet op.
1.4
Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat - indien niet mag worden uitgegaan van de Iraakse nationaliteit - de gestelde gebeurtenissen in Iran niet geloofwaardig zijn en eiser dus veilig kan terugkeren naar Iran.
Het standpunt van eiser
2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte aanneemt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft dan wel kan herkrijgen. De ‘United Nations High Commissioner for Refugees’ (UNHCR) beschouwt Fayli-Koerden als staatloos. Eiser heeft verder in het eerste gehoor uitdrukkelijk verklaard dat hij heeft besloten de islam vaarwel te zeggen. Verweerder heeft eiser ten onrechte als moslim beschouwd en de afvalligheid ten onrechte niet als relevant element beschouwd. Dit is in strijd met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. [2] Volgens Kamerstuk 19637, nr. 2339 [3] , valt eiser in Iran onder een risicogroep namelijk die van afvalligen en is er vrees voor vervolging en een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft tot slot ook nog gesteld dat de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Iran wel degelijk geloofwaardig zijn, nu ook uit openbare landeninformatie blijkt dat de Fayli-Koerden in Iran slecht worden behandeld.
Beoordeling door de rechtbank
De nationaliteitskwestie: mocht verweerder uitgaan van de Iraakse nationaliteit?
3.1
Uit het Vluchtelingenverdrag en het UNHCR-Handboek (par. 90) volgt dat de gestelde vrees voor vervolging in relatie moet staan tot het land van nationaliteit. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Iran vluchtelingenrechtelijk irrelevant zijn indien moet worden uitgegaan van de Iraakse nationaliteit van eiser. In dat geval kan hij immers naar Irak en zich op die wijze onttrekken aan (mogelijke) problemen in Iran. Het komt dus aan op de vraag of de rechtbank verweerder kan volgen in zijn standpunt dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft of die nationaliteit kan herkrijgen. Als dat standpunt van verweerder klopt, dan doen de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Iran er niet meer toe.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat eiser geen identiteitsdocumenten of ander bewijs dat zijn relaas kan ondersteunen heeft overgelegd. Daarom zal de rechtbank het standpunt van verweerder dat eisers verklaring dat hij geen nationaliteit bezit ongeloofwaardig is, enigszins terughoudend toetsen. Dit houdt in dat de rechtbank zal beoordelen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers stelling dat hij staatloos is, niet kan worden gevolgd omdat eiser de Iraakse nationaliteit heeft dan wel kan herkrijgen.
3.3
Gelet op de verklaringen van eiser zelf aan het begin van zijn asielprocedure, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd door te overwegen dat eiser zowel bij de intake door de vreemdelingenpolitie op 8 december 2015 als tijdens het aanmeldgehoor zelf heeft verklaard de Iraakse nationaliteit te bezitten. Ook in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor is de inhoud van het intakegesprek door de vreemdelingenpolitie en de inhoud van het verslag van het aanmeldgehoor op dit punt niet aangepast. In de correcties en aanvullingen van 10 augustus 2016 heeft eiser daarnaast aangegeven dat zijn grootouders en ouders in Irak zijn geboren. Bovendien heeft eiser in zijn verklaringen de indruk gewekt dat hij meerdere malen heeft verbleven in het KAR-gebied van Irak. Zo heeft eiser in het aanmeldgehoor gezegd dat zijn laatste woonplaats voor vertrek naar Nederland [woonplaats 1] is. Daarnaast noemt hij ook als laatste woonplaats [woonplaats 2] in Iran. Op pagina 5 van het aanmeldgehoor zegt eiser: ‘Wij hebben geen documenten. Wij hadden een groene kaart. Die is ingenomen door de Iraanse autoriteiten. Daarom moesten we steeds verhuizen van de ene kant van de grens naar de andere kant. Vandaar dat ik ook Farsi spreek’. Op pagina 6 van het aanmeldgehoor zegt eiser ook: ‘Ik weet mijn nationaliteit niet, want de ene keer woonde ik in Iran en de andere keer in Irak. Ik ben geboren in Iran. U moet het zo zien, dat ik niet besta’. In het eerste gehoor op pagina 6 zegt eiser geen nationaliteit te bezitten. Op pagina 7 van het eerste gehoor ontkent eiser ooit in Irak te zijn geweest. De verklaringen van eiser dat hij zijn nationaliteit niet weet en dat hij geen nationaliteit bezit, laten onverlet dat eiser bij de allereerste keer dat hij gevraagd werd naar zijn nationaliteit, zelf heeft meegedeeld de Iraakse nationaliteit te hebben en dat er in eisers verklaringen ook veel aanknopingspunten zijn met Irak. Eisers andere verklaring dat hij geen nationaliteit bezit staat daar haaks op en heeft eiser niet onderbouwd. Gelet op de vele aanknopingspunten met Irak en eisers allereerste verklaring dat hij van Iraakse nationaliteit is, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank van deze eerste verklaring uitgaan.
3.4
Uit de door eiser overgelegde en door de rechtbank opgespoorde - en met partijen gedeelde - landeninformatie komt naar voren dat de Fayli-Koerden, de groep waartoe eiser behoort, een etnische groep vormen die veel problemen heeft ondervonden onder het toenmalige regime van Saddam Hoessein in Irak. Om die reden zal de rechtbank hieronder ook het standpunt van verweerder bespreken dat eiser de Iraakse nationaliteit kan herkrijgen indien hij deze niet bezit.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het regime van Saddam Hoessein in 1980 bij decreet 666 vele Fayli-Koerden de Iraakse nationaliteit heeft ontnomen en Irak heeft uitgezet. Ook is niet in geschil dat Irak sinds 2006 nationaliteitswetgeving heeft op grond waarvan de Iraakse nationaliteit kan worden hersteld. Daarnaast is niet in geschil dat een groot percentage Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit bij decreet 666 is ontnomen, de Iraakse nationaliteit reeds heeft herkregen op grond van deze wetgeving.
4.2
In het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2016 (het Ambtsbericht) staat onder 3.1 het volgende:
In de Iraakse nationaliteitswetgeving van 2006 staan de voorwaarden en bepalingen vermeld waaraan voldaan moet worden om de Iraakse nationaliteit (terug) te krijgen. Artikel 17 van de nationaliteitswetgeving is van toepassing op Fayli-Koerden, die bij besluit in 1980 hun nationaliteit ontnomen was. Hierin hebben in de verslagperiode geen wijzigingen plaatsgevonden. Een bron stelde dat er naar schatting nog honderden Fayli-Koerden staatloos zijn, in die zin dat zij de Iraakse nationaliteit nog niet herkregen hebben. Een andere bron gaf als oorzaak hiervoor dat er Fayli zijn die geen verzoek hebben ingediend omdat zij het niet eens zijn met de ingangsdatum. Zij willen dat zij de Iraakse nationaliteit herkrijgen met terugwerkende kracht vanaf de datum dat hun de Iraakse nationaliteit ontnomen is. Doordat dit niet het geval is, kunnen deze personen over de jaren waarin zij niet over de Iraakse nationaliteit beschikten ook geen aanspraak maken op rechten (zoals pensioen) die aan de nationaliteit verbonden zijn. Daarnaast zou de tussenperiode van staatloosheid problemen opleveren met betrekking tot het claimen van verloren bezittingen.
4.3
Uit het Ambtsbericht blijkt dat artikel 17 van de nationaliteitswetgeving van toepassing is op Fayli-Koerden die bij decreet 666 hun nationaliteit is ontnomen. Dit is bevestigd door de op de zitting aanwezige deskundige.
Artikel 17 luidt als volgt:
Decision No. 666 of 1980 issued by the (defunct) Revolutionary Command Council shall be repealed and Iraqi nationality shall be restored to all Iraqis deprived of their Iraqi nationality under the said as well as all other unfair decisions issued by the (defunct) Revolutionary Command Council in this respect.
Ook van belang is artikel 18 van de nationaliteitwetgeving, dat ziet op het herstellen van de Iraakse nationaliteit van hen wiens Iraakse nationaliteit is ontnomen wegens politieke, religieuze, racistische of sektarische redenen.
Artikel 18, eerste lid, luidt als volgt:
Any Iraqi, who was denaturalized on political, religious, racist or sectarian grounds, shall have the right to restore his Iraqi nationality, subject to submission of an application to this effect. In the case of his death, his children, who have lost their Iraqi nationality consequent to his father's loss of nationality, shall have the right to submit an application to restore Iraqi nationality.
4.4
Eiser heeft bij brief van 8 januari 2018 schriftelijke vragen van [de persoon 2] van Vluchtelingenwerk Nederland aan de deskundige [de persoon 1] overgelegd. De deskundige is daarnaast ook op zitting verschenen waar hij vragen van de rechtbank en partijen heeft beantwoord. De deskundige is werkzaam geweest voor UNHCR en heeft in dat kader meerdere jaren in Irak verbleven om onderzoek te doen naar staatloosheid en herstel van nationaliteit. Momenteel werkt hij voor Artsen zonder Grenzen. De deskundige heeft ter zitting op persoonlijke titel en niet namens (een van) genoemde organisatie(s) gesproken. Samengevat en zakelijk weergegeven heeft hij het volgende verklaard.
Exacte cijfers over het aantal Fayli-Koerden dat op grond van decreet 666 uit Irak is gedeporteerd zijn niet bekend. De meeste bronnen gaan uit van ongeveer 300.000 mensen. De UNHCR gaat ook van dit aantal uit.
De Irakese nationaliteitswet uit 2006 is één van de meest progressieve nationaliteitswetten uit het Midden-Oosten. De wet gebruikt in artikelen 17 en 18 nadrukkelijk het woord 'restore' in plaats van 're-instate'. Dit impliceert dat het burgerschap van Fayli- Koerden wordt hersteld alsof het hen nooit is afgenomen. Maar expliciete bevestiging heb ik hier nooit van gekregen en sommige activisten vrezen dat de nationaliteit voor Fayli-Koerden wel degelijk opnieuw wordt afgegeven en niet wordt hersteld.
Op grond van artikel 17 en 18 van de nationaliteitswet kan een Fayli-Koerd de Iraakse nationaliteit herkrijgen, maar hij moet daar wel zelf om verzoeken. De belangrijkste en meest ingewikkelde voorwaarde om de Irakese nationaliteit te herkrijgen betreft het aantonen van inclusie (van de persoon in kwestie of directe verwanten) in de laatste algemeen geaccepteerde nationale census: die uit 1957. In de praktijk is het herkrijgen van Irakees burgerschap een ingewikkeld en tijdrovend proces, al is de precieze procedure ongewis omdat de betrokken Ministeries hierover nooit publieke informatie hebben afgegeven. Eén ding is zeker: het aantonen van Irakees voorouderschap (via vermelding in de census van 1957) vergt uitgebreide documentatie waar niet alle Fayli-Koerden over beschikken, zeker gelet op herhaalde periodes van vlucht en ontheemding in de afgelopen decennia. Ook meer praktische problemen zoals de afstand en reiskosten naar de provincie waar hun gegevens fysiek worden bewaard, vormt een groot obstakel. Door de verschillende conflicten zijn bovendien sinds 2003 meerdere ‘civil registries’ in Irak in vlammen opgegaan. Ook is het bekend dat het in Iran zeer moeilijk is om geboortes te registeren. Dit is een extra obstakel voor Fayli-Koerden die in Iran zijn geboren en die de Iraakse nationaliteit willen herkrijgen. In dat geval zou door middel van de documentatie van de ouders of grootouders moeten worden aangetoond dat zij zijn opgenomen in de census van 1957.
De Irakese autoriteiten rapporteren dat de overgrote meerderheid van alle Fayli- Koerden inmiddels hun nationaliteit heeft herkregen. Het ‘Ministry of Displacement and Migration’ sprak in de periode 2012-2014 zelfs van 97%. Het is echter onduidelijk waar dit percentage op gebaseerd is. Het zou kunnen zijn dat dit alleen de mensen betreft die het geprobeerd hebben omdat zij over de benodigde documentatie en familieleden in Irak beschikten. Het is wel bekend dat dit percentage wordt bevestigd door de meeste vertegenwoordigers van de Fayli-Koerdische gemeenschap zelf.
Het standpunt van de UNHCR en van mij zelf is dat Fayli-Koerden in de praktijk staatloos zijn. De wet is er, maar praktisch gezien is het moeilijk om aan de voorwaarden te voldoen.
4.5
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, ondanks dat de Fayli-Koerden een problematische groep zijn en ondanks de praktische obstakels die er zijn, er progressieve nationaliteitswetgeving in Irak is waarbij het streven is: herstel van de Iraakse nationaliteit alsof die nooit verloren is geweest. Net zoals de deskundige ter zitting heeft toegelicht, stelt de rechtbank vast dat niet duidelijk is op welke onderliggende gegevens en bronnen het door het genoemde Iraakse ministerie opgegeven hoge slagingspercentage van herkrijging van de Iraakse nationaliteit gebaseerd is. Anderzijds blijkt uit het bovenstaande en alle andere door eiser overgelegde en door de rechtbank opgespoorde en met partijen gedeelde informatie wel dat een groot deel van de Fayli-Koerden die zijn teruggekeerd naar Irak, de Iraakse nationaliteit heeft herkregen op grond van artikel 17 en 18 van de nationaliteitswetgeving. Dit wordt bevestigd door leiders uit de Fayli gemeenschap zelf. De rechtbank acht het denkbaar dat het voor Fayli-Koerden die zich in Europa bevinden wellicht moeilijk zal zijn om de Iraakse nationaliteit te herkrijgen. Voor hen zal het immers moeilijker kunnen zijn om aan afstammingsdocumentatie en documentatie over opname van voorouders in de census te komen. Dit laat echter onverlet dat de wettelijke mogelijkheid om een aanvraag voor herkrijging van de Iraakse nationaliteit er wel is. Het is de rechtbank niet gebleken dat de wettelijke mogelijkheid om een aanvraag in te dienen ter herkrijging van de Iraakse nationaliteit in de praktijk een onmogelijke of onbegaanbare weg is. Er zijn immers aanzienlijke aantallen Fayli-Koerden die deze weg met succes hebben bewandeld en de Iraakse nationaliteit hebben herkregen. In het geval van eiser staat vast dat hij geen concrete pogingen heeft verricht om de Iraakse nationaliteit te herkrijgen. Eiser en zijn gemachtigde hebben contact gehad met de Iraakse ambassade hier te lande en hebben daarbij nagevraagd in hoeverre de ambassade behulpzaam kan zijn. Daarop is het antwoord gekomen dat de ambassade niet kan helpen. Nu eiser geen enkel document heeft waarmee hij zijn gestelde herkomst en identiteit aannemelijk kan maken en gesteld noch gebleken is dat eiser contact heeft opgenomen met familieleden in Iran en/of Irak om aan identiteitsdocumenten en documenten over eisers afstamming te komen, is begrijpelijk te achten dat de ambassade op dit moment niets voor eiser kan doen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van eiser verlangd mag worden dat hij zich inspant om aan identiteits- en
afstammingsdocumenten te komen.
Nu eiser op dit moment nog in het geheel geen pogingen daartoe heeft ondernomen heeft hij vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij staatloos is. Het is nu in eerste instantie aan eiser om aan documenten te komen waarmee hij kan proberen de Iraakse nationaliteit te herkrijgen.
4.6
Samenvattend heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft, dan wel kan herkrijgen.
De gestelde gebeurtenissen in Iran
5.1
Ondanks dat de rechtbank het standpunt van verweerder ten aanzien van de Iraakse nationaliteit van eiser volgt, ziet de rechtbank in het kader van finaliteit aanleiding om ook verweerders standpunt ten aanzien van de gestelde gebeurtenissen in Iran te bespreken.
5.2
Ook hiervoor geldt dat eiser geen bewijsmiddelen heeft overgelegd die zijn relaas staven en dat daarom de beoordeling door de rechtbank van verweerders standpunt dat de problemen in Iran ongeloofwaardig zijn, enigszins terughoudend zal zijn.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser omtrent de mishandeling van de politieagent en zijn vertrek naar Nederland niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij in Iran niets op zijn naam mocht zetten, dat hij niets mocht bezitten en dat hij geen recht had op arbeid. Daarentegen heeft eiser ook verklaard dat hij eigendom had in Iran, dat hij in Iran naar school is geweest en dat hij veel moest werken van de vroege ochtend tot de late avond. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Iran hem dat hebben verboden of dat hij daarvoor is vervolgd. De eigendomsakte van het stuk grond heeft eiser ook niet overgelegd, hoewel hij wel had toegezegd dat hij met stukken ter onderbouwing van bezit van de grond zou komen.
Afvalligheid
6.1
Eiser heeft in beroep tenslotte aangevoerd dat hij een afvallige is en dat verweerder dit ten onrechte niet als relevant element heeft meegewogen. Naast het feit dat dit in strijd is met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, behoren afvalligen van het islamitische geloof in Iran op grond van Kamerstuk 19637, nr. 2339 tot een risicogroep en heeft eiser, omdat hij afvallig is, gegronde vrees voor vervolging en loopt hij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde afvalligheid terecht niet heeft meegenomen als relevant element in zijn beoordeling. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser zelf heeft verklaard dat hij op het moment van de gehoren nog moslim was, zij het niet praktiserend en oriënterend op eventueel iets anders. In het eerste gehoor antwoordt eiser op de vraag 'Klopt het dat uw religie de islam is?’: ‘Ja’, ‘ik ben op weg om vaarwel te zeggen tegen de islam’, ‘ik wil de islam de rug toekeren’. In het nader gehoor verklaart hij: ‘ik ben bezig de islam de rug toe te keren’, ‘ik wil daarmee breken’ en ‘ik zit in een soort oriëntatiefase’. Verweerder heeft eiser bij brief van 21 februari 2017 de kans geboden met nadere informatie te komen, maar eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. Ook ten tijde van de zittingen van de rechtbank was er geen sprake van dat eiser inmiddels de islam daadwerkelijk vaarwel had gezegd. Noch ten tijde van het onderzoek door verweerder noch ten tijde van het onderzoek door de rechtbank was dus sprake van daadwerkelijke afvalligheid. Verweerder heeft dus terecht de verklaringen van eiser wat het geloof betreft niet hoeven duiden als relevant element “afvalligheid”.
Eindconclusie
7. Het beroep van eiser is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in aanwezigheid van mrs. O.P.G. Vos en A.K. Mireku, leden,
en mr. E. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie paragraaf 13.8 van WBV 2017/2.
2.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011
3.Brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (thans: Justitie en Veiligheid) aan de aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 augustus 2017.