ECLI:NL:RBDHA:2018:3845
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de Iraakse nationaliteit van een Fayli-Koerd en de asielaanvraag in het licht van de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Fayli-Koerd, geboren in Iran, die stelt staatloos te zijn. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel, is afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van de staatssecretaris dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft of kan herkrijgen, werd gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser in Iran heeft ondervonden niet relevant zijn voor zijn asielaanvraag, omdat deze niet in verband staan met het land van zijn nationaliteit. Eiser heeft geen bewijs overgelegd dat zijn nationaliteit of staatloosheid ondersteunt, en zijn verklaringen over mishandeling in Iran werden als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij staatloos is en dat hij zich moet inspannen om de Iraakse nationaliteit te herkrijgen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn afvalligheid van de islam niet als relevant beschouwd, omdat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk afvallig is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun nationaliteit en identiteit te onderbouwen, vooral in complexe situaties zoals die van de Fayli-Koerden.