ECLI:NL:RBDHA:2018:3841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/16078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering uitstel van vertrek op medische gronden in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eiser uitstel van vertrek te verlenen. Eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man die in 2014 Nederland is ingereisd en asiel heeft aangevraagd, had op 12 juni 2017 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden, welke aanvraag door verweerder op 19 september 2017 was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet tijdig de benodigde medische bewijsstukken had overgelegd, waardoor zijn aanvraag incompleet was. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door verweerder kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 28 februari 2018 in Breda, werd duidelijk dat eiser niet in staat was om de benodigde medische documenten tijdig aan te leveren, omdat zijn behandelend arts niet meer werkzaam was en zijn waarnemer weigerde de benodigde formulieren in te vullen. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten inzien dat eiser niet in staat was om de documenten tijdig te overleggen en had moeten overwegen om advies aan het Bureau Medische Advisering (BMA) te vragen, ondanks de ontbrekende bijlagen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingencirculaire door geen advies aan te vragen en geen herstelverzuimtermijn te bieden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen de weigering om hem uitstel van vertrek te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018 in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Hij is in 2014 Nederland ingereisd en heeft asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast. Op 12 juni 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van uitstel van vertrek op medische gronden als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Bij besluit van 19 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet binnen de daartoe geboden herstelverzuimtermijn de medische bewijsmiddelen heeft overgelegd die vereist zijn volgens paragraaf A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontbrekende medische bewijsstukken in bezwaar weliswaar alsnog zijn overgelegd, maar dat daarmee geen sprake is van een complete aanvraag omdat eerder toegezonden stukken inmiddels zijn verouderd.
4. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) teneinde de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Hij heeft immers uitgelegd dat slechts een verklaring van een arts ontbreekt bij wie hij niet meer onder behandeling staat en dat voor het overige de vereiste medische informatie beschikbaar is. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te informeren dat de eerder overgelegde medische bewijsstukken zijn verouderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of het op de weg van verweerder had gelegen om eiser ervan op de hoogte te stellen dat de door hem overgelegde informatie is verouderd. Daarbij is van belang het bepaalde in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc (Bewijsmiddelen) en paragraaf A3/7.2.5 van de Vc (Herstel verzuim). Daarin is, voor zover van belang, neergelegd dat de vreemdeling bij de aanvraag in ieder geval toestemmingsverklaringen van zijn behandelaars overlegt die niet ouder mogen zijn dan zes maanden alsook medisch bewijs van zijn behandelaars dat niet ouder mag zijn dan zes weken. Verder is daarin neergelegd dat verweerder schriftelijk aan de vreemdeling aangeeft welke gegevens ontbreken, dat eerder ingestuurde stukken niet opnieuw hoeven te worden ingestuurd en dat de vreemdeling moet zorgen voor een actualisering als de medische stukken ouder zijn geworden dan drie maanden en deze naar verweerder moet zenden. Ook is opgenomen dat het BMA in dit kader beoordeelt of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan de tekst van paragraaf A3/7.2.5 van de Vc bezwaarlijk anders worden gelezen dan dat het slechts op de weg van verweerder ligt om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen als er gegevens ontbreken en het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is om actuele medische stukken aan verweerder te zenden als eerder ingezonden stukken lopende de behandeling van de aanvraag zijn verouderd. Dit blijkt ook uit de brief van verweerder van 14 juli 2017 waarin aan eiser onder meer wordt medegedeeld: “Indien betrokkene tevens onder behandeling staat bij andere behandelaren, dient ook van deze behandelaren een formulier 'Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens' (niet ouder dan zes maanden), een formulier 'Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling' (niet ouder dan zes weken) en de relevante medische gegevens (niet ouder dan drie maanden) te worden overgelegd.” De beroepsgrond van eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet mee te delen dat de eerder door hem ingestuurde informatie was verouderd en dat hij een herstelverzuimtermijn zou moeten krijgen voor het toezenden van actuele medische stukken, kan dan ook niet worden gevolgd.
7. Ter zitting is gebleken dat verweerder aan eiser tot en met 5 september 2017 een herstelmogelijkheid heeft geboden om het formulier 'Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling' ingevuld en ondertekend over te leggen. In een e-mailbericht van deze dag heeft eiser aan verweerder medegedeeld dat dat formulier niet kan worden overgelegd omdat cardioloog [naam 1] niet meer werkzaam is voor het ziekenhuis en dat zijn waarnemer weigert om de bijlage in te vullen, omdat hij eiser nog niet heeft gezien of behandeld. Hieruit had verweerder moeten concluderen dat eiser niet de mogelijkheid had om alles tijdig aan verweerder te doen toekomen. Verweerder had op dat moment wel de mogelijkheid om op grond van paragraaf A3/7.2.5 van de Vc aan het BMA te vragen of er ook zonder de bijlage advies kon worden uitgebracht. Door dit zonder motivering na te laten, heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf A3/7.2.5 van de Vc.
8. Gelet op het onder 7 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Vanwege de aard van de door verweerder te maken beoordeling, ziet de rechtbank in dit geval geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op eisers bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.002,- (éénduizendtwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel