ECLI:NL:RBDHA:2018:3834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
NL18.3976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van discriminatie vanwege HIV-positieve ouders

Op 26 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de aanvraag ongegrond was. Eiser voerde aan dat hij en zijn (stief)ouders slachtoffer waren van discriminatie vanwege de HIV-status van zijn ouders, wat leidde tot negatieve bejegening in zijn omgeving. Eiser was van mening dat deze discriminatie hem zou belemmeren bij zijn terugkeer naar Cuba.

Tijdens de zitting op 20 maart 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. Eiser stelde dat de Cubaanse overheid niet in staat was om hem bescherming te bieden tegen de discriminatie die hij ondervond. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eiser onvoldoende zwaarwegend waren om hem in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning. De rechtbank nam in overweging dat eiser in Cuba huisvesting had en zijn opleiding had kunnen afronden, wat erop wees dat hij in staat was om maatschappelijk en sociaal te functioneren.

De rechtbank concludeerde dat de door eiser ervaren discriminatie niet leidde tot de conclusie dat hij als vluchteling moest worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser zich bij problemen kon wenden tot de Cubaanse autoriteiten voor bescherming. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepszaken van eisers (stief)ouders, met zaaknummers NL18.3975 en NL18.3978. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Cubaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn moeder en stiefvader, naast hun problemen in verband met een veroordeling van zijn stiefvader, rond 2010 een HIV-besmetting hebben opgelopen. Hierdoor werd eiser door zijn omgeving negatief en discriminerend bejegend. Op 17 september 2017 heeft eiser gevochten met drie vrienden omdat zij beledigende opmerkingen hadden gemaakt over zijn moeder. Eisers ouders hebben getracht om hen uit elkaar te halen. Nadat de politie is gekomen is iedereen meegenomen naar het bureau. Alleen eiser en zijn ouders moesten de hele nacht blijven. Eiser vreest bij terugkeer dat hij weer negatief zal worden bejegend en dat hij van school wordt gestuurd. Ook zou eiser bij terugkeer op Cuba nog allerlei andere problemen kunnen krijgen.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 problemen vanwege HIV-infectie van moeder en stiefvader.
Verweerder heeft alle elementen geloofwaardig geacht, maar deze onvoldoende zwaarwegend geacht voor vergunningverlening op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat hij zich bij discriminatie kan wenden tot de Cubaanse overheid voor het indienen van een klacht en dat niet is gebleken dat die mogelijkheid voor hem niet bestaat. Eiser bestrijdt dit, omdat de discriminatie zoals aangevoerd ook afkomstig is van de overheid. Voorts maakt eiser deel uit van een gezin dat in de negatieve belangstelling staat van de overheid, wat de mogelijkheid van bescherming per definitie uitsluit, onder de omstandigheden zoals die zich voordoen in Cuba.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen onvoldoende zwaarwegend zijn om hem in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning. Hierbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde discriminatoire bejegening door de medeburgers niet leidt tot de conclusie dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt. Daarbij heeft verweerder betrokken dat in het geval van eiser niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Immers heeft eiser huisvesting gehad in Cuba en heeft hij een pre-universitaire opleiding kunnen volgen en afronden. Ook is uit de verklaringen van eiser niet op te maken dat hij voor het incident van 17 september 2017, dusdanige problemen heeft ondervonden waardoor het onmogelijk voor hem zou zijn geweest om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser na het vechtincident nog tot december 2017 op school heeft gezeten, zonder problemen. Dat blijkt eveneens uit eisers verklaring dat het in beginsel de bedoeling was dat hij in Cuba zou blijven om zijn studie af te maken en bij zijn biologische vader te blijven. Voor zover eiser heeft aangegeven dat hij vreest voor verdere discriminatoire bejegening door medeburgers, heeft verweerder dan ook terecht overwogen dat hij zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de Cubaanse autoriteiten teneinde bescherming in te roepen. Niet is gebleken dat de Cubaanse autoriteiten deze bescherming niet zouden kunnen of willen bieden. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel