ECLI:NL:RBDHA:2018:3815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/14459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag regulier verblijfsvergunning wegens niet voldoen aan legesverplichting

Op 16 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de eiser de vereiste leges van € 1.003,- niet had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien de wet voorschrijft dat aanvragen buiten behandeling moeten worden gelaten indien niet aan de legesverplichting is voldaan. De eiser had in beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om de leges te betalen en dat dit hem zou uitsluiten van een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank stelde echter vast dat de staatssecretaris geen beslissingsruimte had en dat de wet hem verplichtte om de aanvraag buiten behandeling te laten. De rechtbank concludeerde dat de eiser in beroep zijn argumenten kon aanvoeren over de weigering van de legesvrijstelling, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/15761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 september 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 februari 2018. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Libische nationaliteit. Aan eiser is met ingang van 10 februari 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Bij besluit van 14 juli 2014 is deze vergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 20 juli 2012. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2015 (201501381/1/V3) is deze intrekking in rechte vast komen te staan.
Op 8 juni 2017 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als verblijfsdoel ‘8 EVRM/humanitair’.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser de vereiste leges ten bedrage van € 1.003,- niet heeft betaald.
Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij het legesbedrag niet kan betalen. Nu zijn verblijfsdoel een restcategorie betreft, dient verweerder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, met inachtneming van alle individuele feiten en omstandigheden, waaronder de onvermogendheid. Door niet-betalende vreemdelingen categoraal uit te sluiten van een inhoudelijke beoordeling van de mvv-plicht en mogelijk verblijfsrecht op humanitaire gronden, wordt in zoverre ook een effectief rechtsmiddel onthouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan bevoegd is om een aanvraag buiten behandeling te laten, indien niet is voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van die aanvraag. Verweerder is verder wettelijk verplicht de aanvraag buiten behandeling te laten indien niet overeenkomstig de gestelde regels leges is voldaan.
6. Vaststaat dat eiser op grond van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv) een bedrag van € 1.003,- leges verschuldigd is voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag. Indien eiser in het bezit is van een verklaring zoals bedoeld in artikel 3.34a onder k, van het Vv, is het legesbedrag nihil.
7. Eiser heeft op 8 augustus 2017 aan het loket verklaard dat zijn situatie slecht is en dat hij geen netwerk of andere steun heeft. Ook heeft eiser verklaard dat hij met succes een inburgeringscursus heeft gevolgd, dat hij heeft gesolliciteerd en dat hij vrijwilligerswerk heeft gedaan. Eiser heeft schulden en is daardoor zijn huis kwijtgeraakt. Bij gebrek aan financiële middelen zijn ook alle medische behandelingen gestopt.
8. In de herstelverzuimbrief van 8 augustus 2017 heeft verweerder overwogen dat eiser volgens hem niet in aanmerking komt voor een verklaring zoals bedoeld in artikel 3.34a onder k, van het Vv.
9. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder niet in redelijkheid tot dit standpunt heeft kunnen komen. De omstandigheid dat eiser moeilijk in zijn bestaan kan voorzien, is inherent aan het feit dat hij in Nederland geen verblijfsrecht heeft. In het in rechte vaststaande besluit van verweerder van 20 juli 2014 tot het intrekken van eisers verblijfsvergunning asiel is verder al geoordeeld dat van een door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beschermd privéleven geen sprake is.
10. Eiser heeft de verschuldigde leges niet voldaan, hoewel hij herhaalde malen daartoe in de gelegenheid is gesteld en verweerder hem erop heeft gewezen dat het niet voldoen aan deze verplichting ertoe zal leiden dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gelaten.
11. Verweerder was dan ook gehouden om de aanvraag buiten behandeling te laten. Nu verweerder ter zake geen beslissingsruimte heeft, wordt niet getoetst op proportionaliteit. Daarbij is nog van belang dat de aanvraag een nationaalrechtelijke verblijfstitel betreft. Eisers stelling in beroep dat de buitenbehandelingstelling ertoe leidt dat hij nimmer toegang zal hebben tot de rechter voor wat betreft de vraag of hij al dan niet moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste leidt niet tot een ander oordeel. Van belang daarbij is dat eiser de vraag of hem in redelijkheid een verklaring zoals bedoeld in artikel 3.34a onder k, van het Vv is geweigerd, in beroep aan de orde kan stellen.
11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.