Op 16 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de eiser de vereiste leges van € 1.003,- niet had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien de wet voorschrijft dat aanvragen buiten behandeling moeten worden gelaten indien niet aan de legesverplichting is voldaan. De eiser had in beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om de leges te betalen en dat dit hem zou uitsluiten van een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank stelde echter vast dat de staatssecretaris geen beslissingsruimte had en dat de wet hem verplichtte om de aanvraag buiten behandeling te laten. De rechtbank concludeerde dat de eiser in beroep zijn argumenten kon aanvoeren over de weigering van de legesvrijstelling, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.