ECLI:NL:RBDHA:2018:3779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
NL18.4478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit claimt, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris. Dit gebeurde op basis van het besluit van 5 maart 2018, waarin werd gesteld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de staatssecretaris zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser eerder in Zwitserland een asielvergunning heeft aangevraagd en dat de Zwitserse autoriteiten op 15 januari 2018 hebben ingestemd met de terugname van de eiser op basis van de Dublinverordening.

De eiser betwistte niet dat Zwitserland verantwoordelijk was, maar voerde aan dat de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht had moeten behandelen. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden van de eiser niet voldoende bijzonder waren om af te wijken van de standaardprocedure. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de Zwitserse asielprocedure aan de eisen voldoet en dat de eiser in Zwitserland een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.4479, plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Zwitserland een asielvergunning heeft aangevraagd. Gelet op de beschikbare informatie heeft verweerder aan Zwitserland gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Zwitserse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 15 januari 2018 op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening.
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betwist niet dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, maar voert aan dat verweerder de behandeling op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. De Zwitserse autoriteiten conformeren zich volgens eiser niet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, doordat zij eiser als Syriër niet in het bezit hebben gesteld van een vluchtelingenstatus dan wel subsidiaire bescherming hebben geboden, maar hem enkel in het bezit hebben gesteld van een zogenaamd F-document (provisionally admitted foreigners), hetgeen een tijdelijke vergunning betreft die jaarlijks dient te worden verlengd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze individuele omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
3.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het persoonlijk relaas van eiser geen indicaties biedt voor het oordeel dat de Zwitserse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiser heeft immers verklaard dat hij een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen en opvang heeft genoten in Zwitserland. Indien eiser van mening is dat aan hem de verkeerde verblijfsvergunning is verstrekt, dient hij dit te bepleiten in Zwitserland.
4. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn beroepsgrond dat verweerder het besluit heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, nu verweerder terugname door Zwitserland heeft geclaimd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening, terwijl Zwitserland een akkoord heeft gegeven op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Acceptatie door de Zwitserse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening volstaat.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel