ECLI:NL:RBDHA:2018:3777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
NL18.4471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een asielzoekster die haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 maart 2018 besloten om deze aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de eiseres op 24 januari 2018 met onbekende bestemming was vertrokken zonder de beslissing op haar aanvraag af te wachten. Dit besluit werd genomen op basis van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld indien de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming is vertrokken en niet binnen twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.

Eiseres was het niet eens met dit besluit en voerde aan dat zij op 5 maart 2018 opnieuw contact had gehad met haar gemachtigde, en dat haar vertrek was ingegeven door angst. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen, aangezien eiseres niet had betwist dat zij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank wees ook de argumenten van eiseres af dat haar angst en de tijdsduur tussen de eerste en de tweede aanvraag voldoende reden waren om het besluit te heroverwegen.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2018, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

ProcesverloopBij besluit van 5 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 23 november 2017 buiten behandeling gesteld. Daarbij heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.4472, plaatsgevonden op 27 maart 2018. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van deze bepaling kan een asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld, indien de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van verweerder is vertrokken en hiervoor toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bleek namelijk dat eiseres op 24 januari 2018, zonder de beslissing op haar aanvraag af te wachten, met onbekende bestemming was vertrokken.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij weliswaar met onbekende bestemming was vertrokken en het contact met haar gemachtigde had verbroken, maar dat op 5 maart 2018 dit contact opnieuw is ontstaan. Eiseres voert aan uit angst het asielzoekerscentrum te hebben verlaten. Deze angst was ingegeven doordat haar procedure na doorzending naar de open asielprocedure niet spoedig is hervat en zij in de tussentijd van Cubaanse medebewoners van het asielzoekerscentrum hoorde dat alle asielaanvragen van Cubanen worden afgewezen. Er gingen verhalen rond dat de Nederlandse autoriteiten zouden samenwerken met de Cubaanse autoriteiten. Eiseres geeft aan spijt te hebben dat zij zich heeft verscholen en zij verzoekt daarom alsnog een nader gehoor te mogen ondergaan. Eiseres doet hierbij een beroep op artikel 83 van de Vw.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de asielaanvraag van eiseres buiten behandeling heeft gesteld, nu niet wordt betwist dat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken. De coulance die eiseres nu in de beroepsfase van verweerder vraagt om de procedure te mogen hervatten, heeft verweerder ter zitting afgewezen. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres een herhaalde asielaanvraag zal moeten indienen. Dat tussen het eerste en nader gehoor een langere tijd is verstreken dan gepland en dat eiseres in de tussentijd bang is gemaakt door medebewoners, maakt niet dat verweerder gehouden is om terug te komen op het bestreden besluit.
4. De aanvraag is in redelijkheid buiten behandeling gesteld.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres sinds haar komst in Nederland een relatie heeft opgebouwd, onvoldoende is voor het oordeel dat verweerder wegens humanitaire omstandigheden van het inreisverbod had moeten afzien. Dat haar partner schriftelijk heeft verklaard dat zij hun relatie als duurzaam zien en de wens hebben in de toekomst samen te blijven, maakt dit niet anders. Daarbij is dit in de zienswijze niet aangevoerd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel