ECLI:NL:RBDHA:2018:3705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
NL18.4238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening in het geval van een transitvisum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiser. De eiser had op 19 december 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, aangezien de eiser op 8 november 2017 een Schengenvisum had verkregen van de Franse vertegenwoordiging in Jordanië. Dit visum was geldig van 18 november tot 17 december 2017, maar de eiser betwistte dat dit visum hem toegang tot Frankrijk verleende, aangezien het volgens hem slechts een transitvisum betrof.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de Dublinverordening geen onderscheid maakt tussen soorten visa bij het vaststellen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten voor asielaanvragen. De rechtbank concludeerde dat Frankrijk op het verzoek om overname van de asielaanvraag had beslist, terwijl het op de hoogte was van de status van het visum van de eiser. De rechtbank heeft de grond van de eiser dat zijn neef in Nederland afhankelijk van hem is, als onvoldoende onderbouwd verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 december 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Tevens is de neef van eiser verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1972.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser op 8 november 2017 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk te Amman, Jordanië, in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 18 november 2017 tot 17 december 2017, voor de duur van vijf dagen. Het verzoek om overname dat verweerder bij Frankrijk heeft gedaan op grond van artikel 12, vierde lid, van verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening), heeft Frankrijk op 12 januari 2018 aanvaard.
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Primair betwist hij dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Het visum dat Frankrijk heeft afgegeven betreft enkel een transitvisum, geldig als doorreis door de internationale transitzone en derhalve niet voor toegang tot het grondgebied van Frankrijk.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit EU-Vis is gebleken dat eiser in het bezit is gesteld van een Schengenvisum en dat eiser niet onderbouwd heeft dat zijn visum slechts een transitvisum betrof.
3.3
De rechtbank stelt vast dat Frankrijk op het verzoek om de behandeling van het asielverzoek over te nemen heeft beslist terwijl het bekend was met het feit dat eiser een Schengenvisum/transit had. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening geen aanknopingspunten biedt om onderscheid te maken tussen soorten visa bij vaststelling van het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank vindt steun voor deze overweging in artikel 12, derde lid, van de Verordening.
4 De grond die eiser subsidiair naar voren heeft gebracht – dat zijn neef in Nederland afhankelijk van hem is – kan niet slagen nu die onvoldoende is onderbouwd.
5 Het voorgaande leidt tot ongegrondverklaring van het beroep.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel