ECLI:NL:RBDHA:2018:3705
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening in het geval van een transitvisum
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiser. De eiser had op 19 december 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, aangezien de eiser op 8 november 2017 een Schengenvisum had verkregen van de Franse vertegenwoordiging in Jordanië. Dit visum was geldig van 18 november tot 17 december 2017, maar de eiser betwistte dat dit visum hem toegang tot Frankrijk verleende, aangezien het volgens hem slechts een transitvisum betrof.
Tijdens de zitting op 27 maart 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de Dublinverordening geen onderscheid maakt tussen soorten visa bij het vaststellen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten voor asielaanvragen. De rechtbank concludeerde dat Frankrijk op het verzoek om overname van de asielaanvraag had beslist, terwijl het op de hoogte was van de status van het visum van de eiser. De rechtbank heeft de grond van de eiser dat zijn neef in Nederland afhankelijk van hem is, als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.