ECLI:NL:RBDHA:2018:3703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
NL18.4367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens tegenstrijdige verklaringen en gebrek aan bewijs

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse asielzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1999, stelde dat hij en zijn zusje na het overlijden van hun ouders bij hun oom moesten wonen, die hen slecht behandelde. Hij vreesde voor zijn leven en was bang om gedwongen te worden zich aan te sluiten bij een gewelddadige groep. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de geloofwaardigheid van eisers relaas, gezien de tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van bewijs. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat was om documenten te overleggen ter ondersteuning van zijn identiteit en asielverhaal. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.4367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

ProcesverloopBij besluit van 27 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.4368, plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronisaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt [eiser] te heten, de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum] 1999.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij en zijn zusje na het overlijden van zijn ouders bij zijn oom moesten gaan wonen, die hen slecht behandelde. Zijn oom hoorde bij het genootschap [genootschap]. Toen eisers oudste broer hun oom ter verantwoording riep, voelde hun oom zich beledigd en haalde leden van zijn groep en de politie erbij. Toen zijn eiser en zijn zusje gevlucht. Eiser is bang voor zijn oom en bang om gedwongen te worden om zich bij een dergelijke groep aan te sluiten.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet op het ontbreken van documenten en tegenstrijdige verklaringen, gelooft verweerder eiser niet in zijn gestelde identiteit, afgelegde reis en familieomstandigheden als de dood van zijn ouders en verblijf bij een oom. Om pragmatische redenen gaat verweerder uit van bovenvermelde door eiser opgegeven personalia.
4.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder bij het tegenwerpen van de tegenstrijdige verklaringen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische gesteldheid, zijn leeftijd, de cultuur in Nigeria dat jonge kinderen niet bij familieaangelegenheden worden betrokken, zijn gebrek aan opleiding en IQ en zijn angst voor autoriteiten. Daarbij is van belang dat veel tijd zat tussen de gebeurtenissen in het land van herkomst (datum vertrek mei 2015) en de gehoren tijdens de asielprocedure begin 2017. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van oktober 2015 stelt eiser dat hem niet verweten kan worden dat hij zijn identiteit niet met documenten kan onderbouwen. Verweerder heeft verder in strijd met het beginsel van zorgvuldig onderzoek gehandeld, door de rapportages die GGZ-Mondriaan op verzoek van Bureau Medische Advisering op 18 en 21 december 2017 heeft opgesteld, en die eiser bij zijn zienswijze van 16 februari 2018 heeft overgelegd, niet bij de besluitvorming te betrekken. Uit deze rapportages volgt dat eiser behandeld wordt voor posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en depressie. Het PTSS onderschrijft de geloofwaardigheid van eisers relaas, met name de onmenselijke behandeling die hij onderging tijdens het gedwongen verblijf bij zijn oom. Eiser verwijst naar een passage uit het ambtsbericht waaruit volgt dat de omstandigheden in opvangtehuizen voor verwaarloosde kinderen en wezen sober tot slecht is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers relaas terecht ongeloofwaardig heeft geacht, gelet op de vele tegenstrijdige verklaringen die eiser heeft afgelegd over zowel zijn identiteit, zijn reis als zijn asielrelaas. Uit het dossier volgt dat verweerder eiser als kwetsbare alleenstaande minderjarige met extra zorgvuldigheid heeft behandeld. Verweerder heeft aangegeven bij de beoordeling van eisers asielaanvraag rekening te hebben gehouden met zijn leeftijd, het lage niveau van scholing en eventuele beperkte cognitieve vermogens alsmede mogelijke medische beperkingen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht van belang geacht dat aan eiser zeer basale vragen zijn gesteld over zijn eigen directe leefomgeving en eigen persoonsgegevens, waarop concrete antwoorden verwacht mochten worden. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat eiser heeft aangetoond de wil en het vermogen te hebben om onwaarheden te vertellen om in een betere positie te komen, waardoor aan eiser een goede mate van bewust handelen en verklaren kan worden toegedicht. Dat de rapportages van GGZ-Mondriaan van 18 en 21 december 2017 niet naar aanleiding van het verzoek van het BMA en de tevergeefse rappels op 8 december 2017 en 22 december 2017 naar het BMA zijn opgestuurd, maar pas bij de zienswijze zijn overgelegd, komt voor risico van eiser. Overigens merkt de rechtbank op dat daarin sprake is van een ‘mogelijk trauma’ en een voorlopige diagnose.
5.1
Eiser voert verder aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser betwist dat hij verweerder heeft misleid omtrent zijn identiteit, omdat hij vanaf het eerste gehoor heeft aangegeven dat zijn juiste naam [eiser] is en hierop niet is teruggekomen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser in eerste instantie geregistreerd stond als [naam 1], omdat hij volgens dactygegevens ten overstaan van de Italiaanse autoriteiten een Gambiaans paspoort met visum heeft gebruikt op naam van [naam 1]. Dit geeft eiser volgens het proces-verbaal van nader verhoor van 8 februari 2016 pas toe na confrontatie met de dactygegevens. Vervolgens heeft eiser verklaard dat het paspoort van [naam 2] was. Tijdens het nader gehoor van 27 februari 2017 heeft eiser echter verklaard de naam [naam 2] zomaar te hebben verzonnen. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid, en voldoende gemotiveerd, eisers aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel