ECLI:NL:RBDHA:2018:3628
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een asielprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 7 maart 2018, stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, waardoor de aanvraag niet in behandeling werd genomen.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat er op het beroep was beslist. De zitting vond plaats op 29 maart 2018, waarbij de verzoeker en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, volgens het connexiteitsvereiste in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening alleen mogelijk is zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist.
Aangezien de rechtbank op dezelfde dag het beroep ongegrond heeft verklaard, was er geen mogelijkheid meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.