In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2018, heeft eiser, een judoka en eigenaar van een sportschool, verzet aangetekend tegen dwangbevelen die zijn uitgevaardigd door de Ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft meerdere ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswetpremies die aan eiser zijn opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2013. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en stelt dat de Ontvanger onrechtmatig handelt door de dwangbevelen uit te vaardigen en de executie daarvan door te zetten, terwijl de verschuldigde belasting nog niet definitief vaststaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger voor de aanslagen IB en ZVW 2011 geen rechtsgeldige dwangbevelen heeft uitgevaardigd, waardoor het verzet van eiser in dit opzicht gegrond is. Echter, de rechtbank oordeelt dat de aanslagen IB en ZVW 2011 formele rechtskracht hebben en dat eiser deze inmiddels heeft voldaan door verrekening met bedragen die de Belastingdienst aan hem verschuldigd was. Hierdoor is er geen grond voor terugbetaling of opheffing van het beslag.
De rechtbank heeft ook de andere gronden van verzet van eiser beoordeeld, waaronder de betalingsregeling met de Ontvanger en de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeert dat de Ontvanger de persoonlijke omstandigheden van eiser in zijn handelen heeft betrokken en dat de andere gronden van verzet niet opgaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet voor het overige ongegrond verklaard en eiser veroordeeld in de proceskosten.