ECLI:NL:RBDHA:2018:357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 10325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om waarnemingstoelage in het bestuursrecht met betrekking tot ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie. De eiser, die sinds 1 juli 2010 de functie van [functie 2] vervult, had verzocht om een waarnemingstoelage voor het waarnemen van de functie [functie 1] vanaf 2 februari 2015. Dit verzoek werd afgewezen door de verweerder, die stelde dat er geen volledige waarneming van de functie had plaatsgevonden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen opdracht had gekregen om de functie [functie 1] waar te nemen en dat hij niet was ontheven uit zijn eigen functie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een impliciete opdracht tot waarneming, aangezien de werkzaamheden van de functie [functie 1] door een andere afdeling zouden worden uitgevoerd. Eiser had weliswaar extra werkzaamheden verricht, maar dit viel onder zijn eigen verantwoordelijkheid en niet onder een formele waarneming.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het toekennen van de waarnemingstoelage en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 16/10325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Aarts),
en
de commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie,verweerder
(gemachtigden: mr. drs. A.J. Verdonk en R. Kibiroglu).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem met ingang van 2 februari 2015 een waarnemingstoelage toe te kennen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD) voor het waarnemen van de functie [functie 1] bij het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (DC-IOD), afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 juni 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 28 november 2017 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser vervult sinds 1 juli 2010 de functie van [functie 2] bij DC-IOD te [plaats].
2 Eiser heeft aan zijn beroep het volgende ten grondslag gelegd.
Sinds het vertrek van de voormalige [functie 1] bij DC-IOD op 2 februari 2015 heeft verweerder ervoor gekozen geen vacature voor de functie [functie 1] open te stellen. Dit omdat deze functie na een op handen zijnde reorganisatie waarschijnlijk zou komen te vervallen. De werkzaamheden behorend bij de functie van [functie 1] zouden worden waargenomen door het zogenaamde [afdeling], gezeteld in [plaats]. Dit [afdeling] heeft volgens eiser – ondanks deze toezeggingen - de werkzaamheden van de [functie 1] niet daadwerkelijk overgenomen. Eiser heeft daarom deze werkzaamheden – naast zijn eigen werkzaamheden – op zich moeten nemen, aangezien hij de enige ter plekke aanwezige functionaris was. Eiser heeft verzocht een waarnemingstoelage toe te kennen voor het waarnemen van de functie [functie 1], aangezien hij deze werkzaamheden de facto volledig op zich heeft genomen van 2 februari 2015 tot 3 juli 2015.
3 Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van volledige waarneming van de functie [functie 1] vanaf 2 februari 2015 tot 3 juli 2015. Ook van onvolledige waarneming is volgens verweerder geen sprake geweest. Eiser is vanaf 1 februari 2015 belast geweest met de taken zoals deze zijn omschreven in de functieomschrijving [functie 2]. Eiser heeft geen opdracht gekregen de functie van [functie 1], in welke vorm en hoedanigheid dan ook, waar te nemen of uit te oefenen.
4 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het IBBAD wordt verstaan onder:
a. waarneming: het krachtens een daartoe strekkende opdracht van de commandant, tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf;
b. volledige waarneming: een zodanige waarneming dat in de plaats van de eigen functie het volledige samenstel van werkzaamheden van de waargenomen functie, met de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, wordt uitgeoefend.
Ingevolge het tweede lid kent de commandant, voor de duur van de waarneming, een waarnemingstoelage toe aan de ambtenaar, die bij wijze van volledige waarneming tijdelijk een functie vervult, die bij toepassing van artikel 8, tweede en derde lid, zou leiden tot een hogere salarisschaal.
Ingevolge het derde lid kan de commandant, voor de duur van de waarneming, een waarnemingstoelage toekennen aan de ambtenaar, die bij wijze van onvolledige waarneming tijdelijk een functie vervult, die bij toepassing van artikel 8, tweede en derde lid, zou leiden tot een hogere salarisschaal.
Ingevolge artikel 20 van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (hierna: de Beleidsregel) kan een defensie-ambtenaar, indien om redenen van organisatiebelang de werkzaamheden verbonden aan een functie zo spoedig mogelijk moeten worden vervuld en de daarvoor bestemde defensie-ambtenaar niet beschikbaar is, deze defensie-ambtenaar met de waarneming van deze functie worden belast.
Ingevolge artikel 21 van de Beleidsregel is er sprake van volledige waarneming indien het volledige samenstel van werkzaamheden met de daarbij gepaard gaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden wordt opgedragen aan één defensie-ambtenaar. In alle andere gevallen is sprake van gedeeltelijke waarneming.
Ingevolge artikel 22 van de Beleidsregel kan in beginsel slechts een defensie-ambtenaar met een stand of rang dan wel schaal die ten minste gelijk is aan of direct voorafgaat aan de stand of rang dan wel schaal van de waar te nemen functie worden belast met de volledige waarneming van een functie.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Beleidsregel bedraagt de duur waarvoor een defensie-ambtenaar wordt belast met de waarneming van een functie ten hoogste twaalf maanden indien het volledige waarneming betreft en in beginsel ten hoogste twaalf maanden indien het gedeeltelijke waarneming betreft.
Ingevolge het tweede lid wordt de defensie-ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld van de belasting met een waarneming indien de waarneming voorzienbaar langer dan 30 dagen zal duren, onder vermelding van:
a.de functie die wordt waargenomen;
b.of sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;
c.indien het gedeeltelijke waarneming betreft: welk gedeelte van de functie wordt waargenomen;
d.de datum van aanvang en einddatum van de waarneming;
e.de mogelijkheid dat de waarneming op een eerdere datum wordt beëindigd dan die welke is vastgelegd in de onderhavige schriftelijke kennisgeving;
f.het feit of op grond van de beschikking een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit militairen dan wel artikel 17 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat van waarneming als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het IBBAD geen sprake is geweest, nu niet is gebleken van een daartoe strekkende opdracht van de commandant. Integendeel is tussen partijen niet in geschil dat eiser in januari 2015 is medegedeeld dat de werkzaamheden die behoren tot de functiebeschrijving van de [functie 1] door [afdeling] vanuit [plaats] zouden worden uitgevoerd en dat eiser in februari 2015 te kennen is gegeven dat hij geen invulling (meer) diende te geven aan de werkzaamheden die de [functie 1] vóór 2 februari 2015 uitvoerde. Dat eiser vindt dat [afdeling] de taken van de [functie 1] niet goed uitvoerde, althans dat hij die taken gelet op zijn aanwezigheid ter plaatse en zijn kennis en ervaring beter zelf kon uitvoeren, maakt niet dat sprake is van waarneming in hiervoor bedoelde zin. De stelling van eiser in beroep dat sprake is geweest van een impliciete opdracht nu het in vacature houden van de functie van [functie 1] automatisch impliceert dat zijn taken worden waargenomen door de andere functionaris, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande evenmin.
Ook van volledige waarneming als bedoeld in artikel 17, aanhef en onder b, en derde lid, van het IBBAD is geen sprake geweest, nu eiser daartoe geen opdracht heeft gekregen en hij niet is ontheven uit zijn eigen functie.
Rest de vraag of sprake is van geweest van onvolledige waarneming als bedoeld in het derde lid van artikel 17 van het IBBAD. Ook hiervan is niet gebleken. Dat eiser bepaalde extra werkzaamheden zou hebben verricht zonder doorverwijzing naar [afdeling] – hoe begrijpelijk ook gezien de feitelijke omstandigheden - komt daarbij voor zijn eigen verantwoordelijkheid.
Dat eiser bij brief van 27 oktober 2017 tijdelijke werkzaamheden zijn opgedragen, waarop eiser op 14 november 2017 heeft gereageerd, valt buiten de beoordeling van dit geschil.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.