ECLI:NL:RBDHA:2018:3561
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vragen over de bevoegdheid van gecertificeerde instellingen inzake omgangsregelingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van een omgangsregeling tussen een ouder en een minderjarige. De gecertificeerde instelling heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven die een eerder door de rechter vastgestelde regeling wijzigde. De rechtbank constateert dat er onduidelijkheden bestaan in de rechtspraktijk over de reikwijdte van artikel 1:265f BW en de bevoegdheid van gecertificeerde instellingen om zelfstandig eerdere rechterlijke beschikkingen inzake omgang te wijzigen. Om deze onduidelijkheden te verhelderen, heeft de rechtbank besloten om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, zoals toegestaan onder artikel 392 e.v. Rv. De rechtbank heeft partijen, waaronder de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling, gevraagd om hun standpunten over deze vragen te delen. Geen van de partijen heeft bezwaar gemaakt tegen het stellen van deze vragen. De rechtbank heeft vijf specifieke vragen geformuleerd die betrekking hebben op de toepassing van de artikelen 1:263a, 1:265f, 1:265g en 1:264 BW. De rechtbank heeft de griffier verzocht om een afschrift van de beschikking en het dossier aan de Hoge Raad te zenden en heeft verdere beslissingen aangehouden tot 29 september 2018, in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad.