Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] ,
[B], thans
[B(1)],
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 december 2015, met producties 1 tot en met 9;
- de akte vermeerdering/wijziging van eis van 29 maart 2017, met producties 10 tot en met 12 van de zijde van [A c.s.] ;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4 van de zijde van [C] ;
- het tussenvonnis van 21 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte overlegging producties, tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van eis, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, met producties 13 tot en met 21 van de zijde van [A c.s.] ;
- het proces-verbaal van descente en comparitie van partijen van 21 februari 2018 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
- een bedrag van € 79.378,71, vermeerderd met de wettelijke rente;
- een bedrag van € 716,10, vermeerderd met de wettelijke rente;
4.De beoordeling
in conventie
tracé”en “
oeverlijn”, is door [C] onvoldoende toegelicht. Ook de omstandigheid dat de kop van de sloot grenst aan de eventueel aan te leggen insteekhaven, brengt niet mee dat de kop van de sloot niet door [C] hoeft te worden beschoeid. In de koopovereenkomst zijn partijen immers (in afwijking van de overeenkomst van 18 november 2011) uitgegaan van de situatie zonder insteekhaven.
zodanig dat de oeverlijn zich niet door afkalving in de richting van de sloot verplaatst”. Bij de plaatsopneming is gebleken dat geen sporen van afkalving van de grond of andere beschadigingen aan de zijkanten van de sloot zichtbaar zijn. De verklaring van de heer [X] dat het gebruikte winddoek niet geschikt is om zand tegen te houden, kan hier niet aan afdoen, nu niet is gebleken dat zand van de kanten is weggespoeld. Dat desondanks sprake is van onzichtbare afkalving van de grond is door [A c.s.] weliswaar aangevoerd, maar onvoldoende toegelicht en onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door [C] aan de zijkanten van de sloot aangelegde beschoeiing voldoet aan de overeenkomst. Vordering 1.a.2. zal daarom worden afgewezen.
NJkort1993/8). Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt indien men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
hatelijke blikken” van [A c.s.] (conclusie van antwoord, randnummer 27), wordt duidelijk dat de werkelijke aanleiding voor het plaatsen van de erfafscheiding bestaande uit palen en winddoek kennelijk is gelegen in het tussen partijen ontstane geschil. Dit wordt voorts bevestigd door het gebruikte materiaal voor de geplaatste erfafscheiding, die bestaat uit een provisorisch tussen palen gespannen lichtgroen winddoek. Alles wijst er dan ook op dat de erfafscheiding bestaande uit palen en winddoek uitsluitend bedoeld is om [A c.s.] in het kader van het tussen partijen gerezen burenconflict het uitzicht te ontnemen, zonder dat [C] daarbij zelf een reëel belang heeft. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [C] in onderhavig geval zijn recht om een erfafscheiding te plaatsen heeft misbruikt.