In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die betrokken is bij een herplaatsingsprocedure na een reorganisatie in 2014. De verzoeker was aangewezen als herplaatsingskandidaat en had in 2016 een tijdelijke plaatsing gekregen in een functie, met de voorwaarde dat hij uiterlijk op 1 februari 2017 een diploma moest behalen om vast geplaatst te worden. Ondanks het verlenen van uitstel voor het behalen van het diploma, heeft de verzoeker dit niet behaald. Op 8 januari 2018 werd de verzoeker meegedeeld dat zijn herplaatsingsstatus per 1 april 2018 zou herleven vanwege het niet behalen van het diploma. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 22 maart 2018 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Ondanks het verlenen van uitstel, is er geen bewijs dat de verweerder de diploma-eis heeft herroepen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De verzoeker heeft nog steeds de mogelijkheid om het diploma te behalen voordat de beslissing op bezwaar wordt genomen.