ECLI:NL:RBDHA:2018:3428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
NL17.5621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Rwandese nationaliteit met betrekking tot vrezen voor autoriteiten na deelname aan politieke activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van Prosper Baseka Wa Baseka, een Rwandese asielzoeker, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag op 18 juli 2017 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, met de bepaling dat eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten en een inreisverbod van twee jaar kreeg opgelegd. Eiser heeft in zijn opvolgende asielaanvraag nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder zijn betrokkenheid bij het Rwandese Nationale Congres (RNC) en zijn deelname aan demonstraties tegen de Rwandese overheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rwanda te vrezen heeft voor de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de eerdere asielaanvraag van eiser terecht als ongeloofwaardig had beoordeeld, en dat de nieuwe informatie niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de enkele omstandigheid dat eiser lid is van het RNC niet voldoende is om te concluderen dat hij in gevaar is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5621
[persoonsnummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 maart 2018 in de zaak tussen
Prosper Baseka Wa Baseka, geboren op [geboortedatum] 1980, van Rwandese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. C. Buisman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Kersten).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Op 23 juli 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.W. Kreumer. Ook waren ter zitting aanwezig [de persoon 1] , gehoord als getuige en D. Bucura, tolk in de taal Kinyarwanda. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak ter verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook ter zitting waren aanwezig [de persoon 2] , gehoord als getuige en A. Ntakarutimana, tolk in de taal Kinyarwanda. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980, is een Tutsi, en bezit de Rwandese nationaliteit.
Bij besluit van 19 november 2012 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel studie aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Eiser is op 6 september 2014 teruggekeerd naar Rwanda en heeft vervolgens op 23 september 2014 zijn land weer verlaten. Op 27 september 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 30 april 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 24 december 2015 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, (AWB 15/10121) ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 1 juni 2016 (201600482/1/V1) deze uitspraak bevestigd.
2.1
Eiser heeft op 3 mei 2017 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat verweerder zijn eerdere asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiser zijn de feiten en omstandigheden in de eerste asielprocedure verkeerd beoordeeld, hetgeen volgens hem blijkt uit nieuwe informatie over de voortdurende mensenrechtenschendingen in Rwanda. Bovendien heeft hij nieuwe informatie die zijn asielrelaas, zoals hij dat tijdens zijn eerste asielprocedure heeft afgelegd, ondersteunt en die niet eerder door verweerder en de rechtbank bij de beoordeling betrokken. Deze informatie maakt dat verweerder dient terug te komen van zijn beoordeling van de eerste asielaanvraag van eiser.
2.2
Daarnaast heeft eiser aan de opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij al sinds 2012 in contact staat met het Rwandese Nationale Congres (RNC). Hij heeft in dat kader kritische artikelen geschreven over de huidige Rwandese overheid, deelgenomen aan demonstraties, gewerkt als [functie 3] van sociale media en radio-interviews gegeven. Ook heeft hij deelgenomen aan een aantal uitzendingen van Radio Itahuka en aan publieke demonstraties tegen het Rwandese regime. Eiser staat in nauw contact met actieve en bekende leden van het RNC. Eiser heeft in oktober en november 2016 anonieme dreigmails ontvangen. De Rwandese overheid zou weten waar eiser is en hem in de gaten houden. Eiser geeft verder aan dat hij bij zijn vorige asielaanvraag niet heeft durven zeggen dat hij voor het RNC actief was en dat hij eigenlijk al in 2012 lid geworden is van het RNC. Hij vreesde voor zijn veiligheid.
3.1
Verweerder heeft in de opvolgende asielaanvraag van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
b. eiser stelt Tutsi te zijn;
c. eiser stelt dat de feiten en omstandigheden in de eerste asielprocedure verkeerd zijn beoordeeld;
d. eiser is lid van het RNC;
e. er zijn kritische artikelen van eiser online gepubliceerd;
f. eiser heeft deelgenomen aan een aantal uitzendingen van Radio Itahuka;
g. eiser was werkzaam als [functie 3] van sociale media en Facebook van het RNC;
h. eiser heeft deelgenomen aan congressen van de Rwandese oppositie in de diaspora;
i. eiser heeft deelgenomen aan publieke demonstraties tegen het Rwandese regime;
j. tijdens een demonstratie is de telefoon van [de persoon 1] afgepakt door handlangers van de Rwandese overheid, op welke telefoon de contactgegevens van eiser stonden;
k. eiser staat in nauw contact met actieve en bekende leden van het RNC;
l. eiser heeft van onbekende personen bedreigende e-mailberichten ontvangen;
m. de Rwandese overheid houdt eiser in de gaten;
3.2
Verweerder heeft geloofwaardig gevonden dat eiser is wie hij stelt te zijn [1] , Tutsi is, [2] heeft deelgenomen aan twee demonstraties [3] en dat tijdens de demonstratie in Amsterdam de telefoon van [de persoon 1] is afgepakt door handlangers van de Rwandese overheid [4] . Het overige heeft verweerder ongeloofwaardig gevonden.
Hernieuwde beoordeling / Nieuwe feiten en omstandigheden
4.1
Niet ten onrechte heeft verweerder met betrekking tot de feiten en omstandigheden in de eerste procedure geen aanleiding gezien om thans anders te oordelen dan in de voorgaande asielprocedure.
4.2
De rechtbank heeft ervan kennis genomen dat verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit alle door eiser nieuw overgelegde informatie en de bijbehorende stukken inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank overweegt dien aangaande als volgt:
Geloofwaardigheid
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert hiertoe aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij artikelen heeft geschreven en heeft deelgenomen aan radioprogramma’s. Verweerder heeft te strenge voorwaarden gesteld aan het door eiser ingebrachte bewijs en te makkelijk documenten bestempeld als niet afkomstig van een objectieve bron. Volgens eiser wordt de bewijswaarde van de foto’s en video’s waarop hij te zien is in politieke demonstraties onderschat. Ook zijn de bedreigingen aan het adres van eiser ten onrechte als onbetrouwbaar bestempeld.
6.1
De rechtbank is het gedeeltelijk met eiser eens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig gevonden dat eiser lid is van het RNC. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij lid is van het RNC, banden heeft met actieve en bekende leden en werkzaamheden heeft verricht als [functie 3] van sociale media en Facebook van het RNC. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
6.2
Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende aanvraag de namen genoemd van leden van het RNC met wie hij contact heeft en verklaard over commissies die onder het uitvoerend comité van het RNC vallen. Eiser heeft een kopie van een verklaring d.d. 6 juli 2016 van [de persoon 3] overgelegd, een foto van een verklaring van [de persoon 1] en een geanonimiseerde RNC-ledenpas. [de persoon 3] geeft in de verklaring aan dat eiser sinds 2012 een actief lid is van het RNC. [de persoon 1] geeft in zijn verklaring d.d. 7 juli 2016 aan dat hij eiser sinds 2014 kent via [de persoon 3] . Daarbij zijn [de persoon 1] op 22 augustus 2017 en [de persoon 2] op 15 november 2017 ter zitting gehoord als getuige. [de persoon 1] is ‘ [functie 1] ’ bij radio Itahuka en [de persoon 2] ‘ [functie 2] ’ van het ‘Bureau of the Executive Committee’ van het RNC. Beiden worden met naam en toenaam op de website van het RNC genoemd. Zij hebben beiden verklaard dat eiser lid is van het RNC en werkzaam is geweest als de [functie 3] van sociale media en Facebook van het RNC. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het lidmaatschap van eiser van het RNC en dat eiser werkzaamheden heeft verricht als [functie 3] sociale media en Facebook van het RNC ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Hetzelfde geldt voor de nauwe banden met actieve leden van het RNC waarop eiser zich heeft beroepen.
7 Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat verweerder het asielrelaas terecht ongeloofwaardig heeft bevonden. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank hieronder als volgt.
Kritische artikelen van eiser online
8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kritische artikelen die online staan van hem zijn. Verweerder heeft alle overgelegde artikelen waarvan eiser zegt dat hij ze (gedeeltelijk) onder een pseudoniem heeft geschreven inhoudelijk beoordeeld. Uit de inhoud heeft verweerder mogen concluderen dat uit de door eiser overgelegde artikelen niet volgt dat deze van zijn hand zijn.
Deelname aan uitzendingen van Radio Itahuka
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eiser gestelde deelname aan uitzendingen van radio Itahuka als volgt. Eiser heeft acht opnames overgelegd van radio-uitzendingen. Van vijf van die radio-uitzendingen zijn transcripties overgelegd. Verweerder concludeert terecht dat eiser niet met naam en toenaam in de transcripties wordt genoemd. Ook uit de inhoud van deze transcripties heeft verweerder niet hoeven afleiden dat eiser daarin aan het woord was. Verweerder heeft evenmin in de drie radio-uitzendingen waarvan eiser geen transcripties heeft overgelegd, en die niet te vinden zijn op YouTube of Blog Talk Radio, aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat eiser daarin aan het woord is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiser heeft deelgenomen aan uitzendingen van Radio Itahuka.
Deelname aan congressen van de Rwandese oppositie in de diaspora
10. Ten aan zien van de gestelde deelname van eiser aan congressen van de Rwandese oppositie in de diaspora overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hij één keer in 2015 bij een partijvergadering in België is geweest en dat hij alleen op de eerste dag van de conferentie in Brussel is geweest. Deze partijvergadering ging volgens eiser over de samenwerking van vijf politieke partijen. Uit deze verklaring van eiser heeft verweerder mogen concluderen dat eiser slechts één keer bij een congres van vijf oppositiepartijen in België is geweest en dat hij verder niet heeft deelgenomen aan congressen en partijvergaderingen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiser heeft deelgenomen aan meerdere congressen van de Rwandese oppositie in de diaspora.
Ontvangst van bedreigende e-mailberichten
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser bedreigende e-mails heeft ontvangen de autoriteiten. De herkomst van de e-mails is niet vast te stellen, evenmin als de ontvangst daarvan door eiser of het feit dat de e-mails specifiek aan eiser zijn gericht. Daarom heeft verweerder de gestelde dreiging die volgens eiser van de e-mails uit gaat niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd mogen achten.
De Rwandese overheid houdt eiser in de gaten
12. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de Rwandese overheid hem in de gaten houdt overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat de Rwandese overheid eiser in de gaten houdt. Verweerder heeft daarvoor van belang mogen achten dat de vrees van eiser slechts gebaseerd is op vermoedens. Verweerder heeft eveneens in aanmerking mogen nemen dat eiser slechts van horen zeggen heeft dat een vrouw [met naam] naar hem op zoek was. Verder is ook niet onderbouwd dat zij werkzaam is voor de Rwandese geheime dienst.
Refugié sur place
13.1
De vraag resteert of eiser op grond van de geloofwaardig elementen in aanmerking kan komen voor een status als ‘refugié sur place’. Die vraagt beantwoordt de rechtbank ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
13.2
Gelet op de algemene landeninformatie over Rwanda zou eiser van de Rwandese overheid te duchten kunnen hebben als zij op de hoogte zouden zijn van zijn activiteiten (voor zover geloofwaardig) en zijn lidmaatschap van het RNC. Dat de autoriteiten hiervan op de hoogte zijn, is echter niet aannemelijk geworden. In het geheel is niet aannemelijk geworden dat de Rwandese autoriteiten de activiteiten van de oppositie in Nederland in de gaten houdt, laat staan dat eiser zelf bij de Rwandese autoriteiten in de (negatieve) aandacht staat. Uit de stukken en ook uit hetgeen ter zitting is besproken, valt juist af te leiden dat lidmaatschappen van het RNC goed voor de buitenwereld verborgen zijn, op de bestuurders van deze organisatie na. Eiser heeft een anonieme pas van het RNC, heeft zijn identiteit bij zijn activiteiten, zoals hij zelf ook zegt, altijd goed afgeschermd en overigens is niet gebleken van risicovolle en geloofwaardige activiteiten van eiser in het kader van de RNC waaruit zijn persoonlijke betrokkenheid kan worden afgeleid. Daaronder ook zijn werk als [functie 3] social media bij de radiozender. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rwanda te vrezen heeft van de autoriteiten.
Toepassing artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
14. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het lidmaatschap van het RNC en de nauwe banden met actieve en bekende leden van het RNC ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht, is daarmee het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de enkele omstandigheid dat hij lid is van het RNC en dat hij nauwe banden heeft met bekende leden van het RNC niet leidt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser gegrond had moeten achten.
Artikel 3 van het EVRM
15. Nu niet aannemelijk wordt geacht dat eiser thans in de negatieve aandacht staat van de Rwandese autoriteiten, dan wel daarin zal geraken, is de rechtbank van oordeel dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een voorzienbaar risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
16. Ten aanzien van het terugkeerbesluit en het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. Niet wordt betwist dat verweerder in beginsel de bevoegdheid heeft om een vertrektermijn te onthouden. Evenmin is betwist dat verweerder dan gehouden is een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich moet kunnen voorbereiden op zijn vertrek en dat hij nog aan zijn scriptie werkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze informatie niet heeft hoeven aanmerken als bijzondere omstandigheden waardoor hij af had moeten zien van de opgelegde vertrektermijn.
Conclusie
17. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
18. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzitter, mr. O.P.G. Vos en mr. E.G.C. Groenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken 12 maart 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MBe
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Element a.
2.Element b.
3.Element i. gedeeltelijk.
4.Element j. gedeeltelijk.