ECLI:NL:RBDHA:2018:3398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
C09/535372, C09/538821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met nevenvoorzieningen en afwikkeling van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben en in Hongarije wonen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.M. van Wijngaarden, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Visser, verweer heeft gevoerd tegen de nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, met een rechtskeuze voor Nederlands recht, en dat zij gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van verzoeken die betrekking hebben op voorlopige voorzieningen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen, aangezien de gewone verblijfplaats van de kinderen in Hongarije ligt. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op een bedrag van € 25.000,- van de man, wat is overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot terugbetaling van investeringen in de woning van de man in Hongarije afgewezen, omdat deze niet schriftelijk waren vastgelegd. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie aangehouden, zodat partijen zich kunnen uitlaten over het toepasselijke Hongaarse recht. De rechtbank heeft de verdeling van de inboedel vastgesteld en bepaald dat de vrouw bepaalde goederen toebedeeld krijgt, terwijl de man de overige inboedelgoederen behoudt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 17-5053 (scheiding) en FA RK 17-7708 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/535372 (scheiding) en C/09/538821 (verdeling)
Datum beschikking: 22 maart 2018

Scheiding

Beschikkingop het op 13 januari 2017 bij de rechtbank Rotterdam ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de vrouw,
wonende te Hongarije,
advocaat: mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de man,
ingeschreven te [plaatsnaam] , maar feitelijk verblijvende te Hongarije,
advocaat: mr. M.E. Visser te Alblasserdam.

Procedure

Bij beschikking van 26 juni 2017 heeft de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek en heeft zij de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de rechtbank Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 28 januari 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 6 februari 2017 van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en/of verrekenen van de zijde van de man;
- het formulier verdelen en/of verrekenen van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 11 juli 2017 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 2 augustus 2017 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 9 februari 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 9 februari 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 12 februari 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 19 februari 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
Op 22 februari 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Op 26 februari 2018 heeft de man (in persoon) een brief gezonden aan de rechtbank met afschrift aan de wederpartij. Nu de rechtbank de man niet in de gelegenheid heeft gesteld om stukken na te sturen, heeft zij geen acht kunnen slaan op de inhoud van deze brief.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [huwelijksplaats] , Hongarije.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende:
- een rechtskeuze voor Nederlands recht;
- een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, zonder periodiek of finaal
verrekenbeding bij ontbinding van het huwelijk anders dan door overlijden;
- de afspraak dat bij het einde van het huwelijk door echtscheiding de man een bedrag
van € 25.000,- aan de vrouw zal uitkeren;
- een finaal verrekenbeding bij ontbinding van het huwelijk door overlijden.
- De rechtbank [plaatsnaam] heeft op 16 december 2016 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
- dat de vrouw met ingang van 29 december 2016 bij uitsluiting gerechtigd
is tot het gebruik van de woning aan [adres] [huwelijksplaats] ;
- dat de man met ingang van 29 december 2016 de echtelijke woning dient te verlaten
en dat het hem is verboden deze verder te betreden;
- dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd, waarbij de vrouw van
rechtswege het recht heeft tot het aan haar doen afgeven van de kinderen, zo nodig met behulp van de sterke arm;
- dat een zorgregeling zal gelden waarbij de man de kinderen bij zich heeft:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur;
- iedere week van donderdag uit school tot vrijdag 19.00 uur;
- dat de man met ingang van 21 oktober 2016 een kinderalimentatie van € 474,- per maand per kind zal betalen aan de vrouw;
- dat de man met ingang van 21 oktober 2016 een partneralimentatie van € 286,- per maand zal betalen aan de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van kinderalimentatie van € 758,- per maand per kind;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 5.000,- per maand;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning;
- afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden conform het voorstel van de vrouw,
- vaststelling dat de man uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met de vrouw een
bedrag van € 837,85 verschuldigd is,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de echtscheiding – verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen tot:
- wijziging van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen zoals vastgesteld in de voorlopige-voorzieningenbeschikking, in die zin dat de kinderen, in ieder geval voorlopig en voor de duur van de procedure in Hongarije, bij de man woonplaats krijgen in zijn woning in Hongarije, met een zorgregeling bij de vrouw die recht doet aan de belangen van de kinderen en de vrouw en door de vrouw nader dient te worden aangegeven, subsidiair een regeling zoals de rechtbank nu juist acht, eventueel met oplegging van een dwangsom ter hoogte van de retourticketprijs voor de man indien de vrouw de kinderen niet met de man mee laat gaan, meer subsidiair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak zo spoedig mogelijk verwijst naar de Hongaarse rechter;
- indien de rechtbank zich bevoegd acht ten aanzien van het verzoek tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning: bepaling dat dit voortgezet gebruik van de echtelijke woning in Hongarije enkel plaatsvindt tegen een vergoeding van € 350,- per maand plus € 200,- per maand sinds februari 2017, althans een vergoeding en een ingangsdatum die de rechtbank juist acht;
- afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden conform het voorstel van de man,
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandig verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel II-bis).
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op de verzoeken tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv). Het is de rechtbank, gelet op de overgelegde stukken en het ter terechtzitting verhandelde, voldoende gebleken dat het op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Nu de rechtbank het in het belang van de kinderen acht dat de behandeling van de verzoeken wordt voortgezet, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan.
Inhoudelijke beoordeling
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Wijziging voorlopige voorzieningen
Beide partijen hebben verzocht om wijziging van de voorlopige voorzieningen zoals vastgesteld door de rechtbank [plaatsnaam] bij beschikking van 16 december 2016. De man heeft verzocht om wijziging van de voorlopige beslissingen ten aanzien van de kinderen (toevertrouwing en zorgregeling) en de vrouw heeft verzocht om wijziging van de voorlopige kinder- en partneralimentatie.
De rechtbank acht zich niet bevoegd ten aanzien van deze verzoeken, aangezien uit artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat een beschikking houdende voorlopige voorzieningen slechts kan worden gewijzigd door de rechtbank die de beschikking heeft gegeven, in dit geval de rechtbank Rotterdam.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Hongarije is, en de situatie van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b van Brussel II-bis zich in deze zaak niet voordoet – partijen hebben de bevoegdheid van de Nederlandse rechter immers niet aanvaard bij het aanhangig maken van de zaak – is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 Brussel II-bis niet bevoegd om te beslissen op het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Partijen hebben ter terechtzitting aangegeven dat zij binnenkort in Hongarije een procedure aanhangig zullen maken waarin verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling zullen worden gedaan.
Niettemin hebben partijen ter terechtzitting in goed overleg afspraken gemaakt over een voorlopige zorgregeling. Zolang daarover niets anders is beslist of afgesproken zijn partijen overeengekomen dat de kinderen bij de vrouw in Hongarije wonen en dat zij gedurende tien dagen per kalendermaand bij de man zijn (in de woning die hij in Hongarije huurt), waarbij de kinderen steeds vijf aaneengesloten dagen naar de man gaan, de daarop volgende twee dagen naar de vrouw en direct daarna weer vijf aaneengesloten dagen naar de man. Wanneer en hoe het eerstvolgende contactmoment plaatsvindt zullen partijen in onderling overleg en met tussenkomst van hun advocaten afspreken.
Verder hebben partijen ten aanzien van de zomervakantie afgesproken dat de kinderen van
1. tot en met 15 juli 2018 bij de man zijn.
Nu de Nederlandse rechter ten aanzien van de zorgregeling geen rechtsmacht heeft, kan de rechtbank deze afspraken niet opnemen in het dictum van deze beschikking. Dit neemt niet weg dat partijen aan deze afspraken gebonden zijn.
Kinder- en partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie, op grond van artikel 3 aanhef en onder c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 (hierna: Alimentatieverordening).
Op grond van artikel 3 lid 1 van het Protocol van 23 november 2007 (hierna: Protocol) is, tenzij het Protocol anders bepaalt, op een alimentatieverzoek het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing. Ten aanzien van partneralimentatie geldt op grond van artikel 5 van het Protocol dat artikel 3 niet van toepassing is indien één van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder dat van de staat van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing.
Voor de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot kinder- en partneralimentatie, is derhalve in de eerste plaats van belang in welke staat de kinderen en de vrouw hun gewone verblijfplaats hebben. Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ is een feitelijk begrip, dat ziet op het centrum van iemands leven. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het centrum van het leven van de kinderen en de vrouw (in de zin van: wonen, schoolgang) op dit moment in Hongarije ligt. Dit betekent dat op de beide verzoeken in beginsel Hongaars recht van toepassing is.
Op grond van artikel 5 van het Alimentatieprotocol is de vrouw evenwel van mening dat op het verzoek om vaststelling van partneralimentatie Nederlands recht van toepassing is. Zij stelt daartoe het volgende: partijen hebben de Nederlandse nationaliteit, zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden waarin een keuze voor Nederlands recht is gemaakt en hebben na de huwelijksvoltrekking nog enkele jaren in Nederland gewoond. De kinderen van partijen zijn in Nederland geboren en partijen zijn in Nederland voor ziektekosten en wettelijke aansprakelijkheid verzekerd. De man verricht zijn economische activiteiten (invoer van zeecontainers uit China) vanuit de Rotterdamse haven en is in Nederland belastingplichtig.
De man stelt dat Hongaars recht nauwer betrokken is bij het huwelijk van partijen. Hij heeft daartoe op de volgende feiten gewezen. Het huwelijk van partijen is in Hongarije gesloten. Nadat partijen zes jaar geleden kinderen kregen, hebben zij er bewust voor gekozen om het centrum van hun gezinsleven naar Hongarije te verleggen, omdat – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de man – het (buiten)leven daar hen daar meer aansprak dan de kwaliteit van leven in Nederland. Zij zijn toen in hun voormalige vakantieboerderij gaan wonen, die zij in de loop der jaren hebben verbouwd. De kinderen van partijen gaan in Hongarije naar een Hongaarstalige school en hebben Hongaarse vriendjes en buitenschoolse activiteiten. Zij hebben in Hongarije kortom – net als partijen zelf – hun maatschappelijke en sociale leven. De kinderen – en in mindere mate ook partijen zelf – spreken Hongaars. De man verblijft vanwege zijn werk in de Rotterdamse haven weliswaar enkele dagen per maand in Nederland, maar de rest van de maand woont hij net als de vrouw en de kinderen in Hongarije. Het huis dat de man in [plaatsnaam] had aangehouden als pied à terre is inmiddels verkocht en de vrouw staat in Nederland als ‘geëmigreerd’ geregistreerd, aldus de man.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de vrouw – hoewel zij zeker een aantal omstandigheden naar voren heeft gebracht dat pleit voor Nederland als land van de nauwste verbondenheid – onvoldoende heeft aangetoond dat de exceptie van artikel 5 van toepassing is. Partijen zijn in Hongarije gehuwd en hebben zich ongeveer halverwege hun huwelijk
– na een weloverwogen en gezamenlijk gedragen besluit daartoe – in Hongarije gevestigd met de bedoeling daar te blijven wonen. Hongarije is dan ook het land van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van partijen. De kinderen van partijen zijn volledig geïntegreerd in de Hongaarse samenleving; zij gaan daar naar school, hebben daar hun vriendjes en buitenschoolse activiteiten en spreken de Hongaarse taal. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan dat het huwelijk van partijen nauwer met de Nederlandse rechtssfeer verbonden is dan met de Hongaarse. Volgens de hoofdregel van artikel 3 van het Protocol zal de rechtbank daarom het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde, te weten het Hongaarse recht, op het verzoek toepassen.
De rechtbank heeft ter zitting al met partijen gesproken over het scenario waarin Hongaars recht van toepassing zou zijn op de verzoeken om kinder- en/of partneralimentatie en heeft ook besproken welke vervolgstappen er in dat geval binnen welke termijn zouden moeten worden genomen. In lijn hiermee zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich – al dan niet na overleg met de adviseurs van partijen in Hongarije – uit te laten over de inhoud van het Hongaarse alimentatierecht en over wat dit betekent voor hun standpunten. De rechtbank zal bepalen dat partijen vier weken de tijd hebben om – onder afschrift aan de wederpartij – een standpunt in te nemen, waarna zij vervolgens binnen twee weken kunnen reageren op het standpunt van de ander. Ook kunnen partijen dan aangeven of zij een nadere mondelinge behandeling wensen. Daarna zal de rechtbank bezien of op dit punt een eindbeschikking kan worden gewezen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning en gebruiksvergoeding
Nu de echtelijke woning in Hongarije is gelegen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 3 onder a Rv geen rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek terzake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning tegen een redelijke vergoeding.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, op grond van artikel 4 lid 3 Rv.
Krachtens artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten dat interne recht vóór het huwelijk hebben aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Kosten van de huishouding
De man stelt een vordering op de vrouw te hebben van € 900,-, omdat zij in de periode van augustus tot en met oktober 2016 niet de afgesproken € 300,- per maand heeft gestort op de rekening van de man ter voldoening van de kosten van de huishouding. De vrouw erkent de vordering met betrekking tot de periode van augustus tot en met 20 oktober 2016, derhalve tot een bedrag van € 739,55. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen en bepalen dat de vrouw een bedrag van € 739,55 aan de man dient te betalen.
Voorraden (voedsel en hout) in woning in Hongarije
De man stelt een vordering op de vrouw te hebben omdat de vrouw (een deel van) zijn voorraden (voedsel en hout) in de woning in Hongarije heeft opgemaakt. De vrouw betwist de vordering, omdat de voorraad is aangeschaft uit de huishoudpot waaraan partijen ieder voor de helft hebben bijgedragen.
De rechtbank overweegt dat het verbruik van bijvoorbeeld gas, water en elektriciteit inherent is aan het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning dat in de voorlopige voorzieningenprocedure is toegewezen aan de vrouw. Onder dit gebruik valt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval – gelet op de aard van de woning – ook het verbruik van de voorraad voedsel en hout die aanwezig is in de echtelijke woning. Uit artikel 822 lid 1 onder a Rv volgt niet dat voor het (voorlopige) uitsluitend gebruik van de woning een redelijke vergoeding kan worden verzocht zoals dat wel kan bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in de zin van artikel 827 lid 1 onder d Rv jo. art. 1:165 BW. Nu de man bovendien op geen enkele wijze de waarde van de opgesoupeerde voorraad heeft onderbouwd, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Het bedrag van € 25.000,- uit huwelijkse voorwaarden
In artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen afgesproken dat bij het einde van het huwelijk door echtscheiding de man aan de vrouw een bedrag van € 25.000,- zal uitkeren. De vrouw stelt dat partijen eigenlijk hadden afgesproken dat de man haar
€ 50.000,- zou uitkeren, maar dat op advies van de notaris om fiscale redenen € 25.000,- in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen. De man betwist dat partijen een hoger bedrag dan € 25.000,- zijn overeengekomen. De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarde een bedrag van € 25.000,- dient te voldoen, nu de vrouw, na betwisting door de man, niet heeft bewezen dat de man gehouden is om een hoger bedrag aan haar te voldoen.
Investeringen in de woning in Hongarije
De vrouw stelt dat zij voor in totaal € 7.044,- heeft geïnvesteerd in de woning van de man in Hongarije en vordert dit (nominale) bedrag terug. De vrouw stelt dat zij de volgende bijdragen uit haar privévermogen heeft gedaan: € 1500,- voor de buitenkeuken, € 1.650,- voor de overdekte terrasaanbouw, € 1.500,- voor de zitkuil en € 2.394,- voor het zwembad.
Nog afgezien van het feit dat de man heeft betwist dat de vrouw deze bijdragen heeft gedaan, zal de rechtbank het verzoek afwijzen, omdat uit artikel 9 van het huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen een dergelijke vergoeding schriftelijk hadden moeten vastleggen als deze niet direct is betaald op het moment dat deze verschuldigd werd. Nu partijen dit niet hebben gedaan en partijen bovendien hetgeen is bepaald in artikel 1:87 BW hebben uitgesloten, ontbreekt de rechtsgrond voor de vordering van de vrouw.
Verdeling gemeenschap van inboedel en afgifte van persoonlijke eigendommen
De vrouw stelt dat op grond van art. 8 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden een beperkte gemeenschap is ontstaan waarvan zij verzoekt de volgende bestanddelen aan haar toe te delen:
- Schilderij “De brug van Ronda”;
- Schilderij “Venetië, rode brug”;
- Twee prints van Parijs (Moulin Rouge en Sacre Coeur);
- Huwelijkscadeau van Marcor “Rotterdamse Haven met Kraan”;
- Schilderij “Marbella”;
- Schilderij “Afrika” gemaakt van blikjes;
- Schilderijen “La Vialla”;
- Grote foto van [2. minderjarige] (boven bed);
- Grote foto van [1. minderjarige] (boven bed);
- Filmpjes van de kinderen of digitale kopie daarvan;
- Origineel of kopie van de zwangerschapsfotoreportages toen de vrouw in verwachting was van [1. minderjarige] en van [2. minderjarige] ;
- Helft van Hema-fotoboeken van de bruiloftsreportage;
- Grote fotoboek van de bruiloft;
- Helft van Hasselblatt (sepia) foto’s van de bruiloft;
- Strijkplank met hoge-drukstrijkijzer.
Daarnaast vordert de vrouw afgifte van de volgende eigendommen:
- Dagboeken/agenda’s van de vrouw van 2010 tot en met 2015;
- Kledingkast zich bevindend in de bedrijfsloods van de man;
- Tweepersoonsmatras zich bevindend in de woning van de man in [plaatsnaam] .
De man heeft er ter terechtzitting mee ingestemd dat deze goederen worden toebedeeld dan wel afgegeven aan de vrouw, zodat de rechtbank aldus zal beslissen, met de kanttekening dat het onduidelijk is of de fotoboeken/foto’s van de bruiloft en de dagboeken/agenda’s van de vrouw nog bestaan.
Auto Skoda Octavia kenteken [kenteken]
De vrouw verzoekt om voor recht te verklaren dat deze auto haar eigendom is, omdat deze door de man aan haar is geschonken. De auto zou slechts om fiscale redenen op naam van de B.V. van de man staan. De rechtbank zal het verzoek afwijzen, nu na betwisting door de man, door de vrouw niet is aangetoond dat deze auto in haar privévermogen valt.
Achterstallig “loon”
De vrouw stelt dat zij gedurende het huwelijk loon en onkostenvergoeding uit de B.V. van de man ontving van in totaal € 1.298,67 netto per maand. De vrouw vordert betaling van dit loon over de periode van 1 tot en met 20 oktober 2016, te weten € 837,85 netto. De vrouw merkt op dat op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad de door de man verschuldigde betaling niet kan worden aangemerkt als loon, omdat in de rechtsverhouding tussen partijen de factoren arbeid en gezagsverhouding ontbreken. Evenwel stelt de vrouw dat de man betaling is verschuldigd op grond van de tussen partijen als echtelieden gemaakte financiële afspraken. Nu de vrouw, na betwisting door de man, niet aannemelijk heeft kunnen maken op grond waarvan de man gehouden is het gevorderde bedrag te betalen, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] te [huwelijksplaats] , Hongarije;
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de beschikking terzake voorlopige voorzieningen van 16 december 2016;
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling;
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning onder een redelijke vergoeding;
bepaalt dat de vrouw aan de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dient te voldoen € 739,55, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man aan de vrouw ter zake van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dient te voldoen € 25.000,-, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de verdeling van de gemeenschap van inboedel als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de vrouw worden toebedeeld:
1.1
Schilderij “De brug van Ronda”;
1.2
Schilderij “Venetië, rode brug”;
1.3
Twee prints van Parijs (Moulin Rouge en Sacre Coeur);
1.4
Huwelijkscadeau van Marcor “Rotterdamse Haven met Kraan”;
1.5
Schilderij “Marbella”;
1.6
Schilderij “Afrika” gemaakt van blikjes;
1.7
Schilderijen “La Vialla”;
1.8
Grote foto van [2. minderjarige] (boven bed);
1.9
Grote foto van [1. minderjarige] (boven bed);
1.1
Filmpjes van de kinderen of digitale kopie daarvan;
1.11
Origineel of kopie van de zwangerschapsfotoreportages toen de vrouw in
verwachting was van [1. minderjarige] en van [2. minderjarige] ;
1.12
Helft van Hema-fotoboeken van de bruiloftsreportage;
1.13
Grote fotoboek van de bruiloft;
1.14
Helft van Hasselblatt (sepia) foto’s van de bruiloft;
1.15
Strijkplank met hoge-drukstrijkijzer;
2. aan de man worden toebedeeld:
2.1
alle overige inboedelgoederen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
beveelt dat de man aan de vrouw de volgende goederen zal afgeven:
- Dagboeken/agenda’s van de vrouw van 2010 tot en met 2015;
- Kledingkast zich bevindend in de bedrijfsloods van de man;
- Tweepersoonsmatras zich bevindend in de woning van de man in [plaatsnaam] .
wijst af het anders of meer verzochte in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
wijst af het verzoek tot vaststelling dat de man uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met de vrouw een bedrag verschuldigd is;
bepaalt dat de behandeling van de verzoeken inzake kinder- en partneralimentatie worden aangehouden tot
15 mei 2018 pro formateneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hierna vermeld;
bepaalt dat de man en de vrouw binnen vier weken na de datum van deze beschikking aan de rechtbank – onder afschrift aan de wederpartij – berichten over de inhoud van het Hongaarse alimentatierecht en wat dit betekent voor hun inhoudelijke standpunten ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie;
bepaalt dat de man en de vrouw binnen twee weken daarna, voor zover daar prijs op wordt gesteld, kunnen reageren op elkaars standpunt en zich kunnen uitlaten over de noodzaak van een nadere mondelinge behandeling ter zitting;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de kinder- en partneralimentatieaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M.N. van Limpt-Schrover als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2018.