ECLI:NL:RBDHA:2018:3396
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van misdrijf bij het e-mailen van licentiecode
Op 26 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk bekendmaken of uit winstbejag gebruiken van gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van zijn voormalige werkgever, [bedrijfsnaam 1]. De verdachte had voor het einde van zijn dienstverband een licentiecode van software naar zijn privé e-mailadres gestuurd en werd ervan verdacht deze informatie te hebben gebruikt voor zijn nieuwe onderneming, [bedrijfsnaam 2].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de licentiecode juridisch gezien niet als 'goed' kan worden aangemerkt, waardoor er geen sprake is van diefstal of verduistering. De rechtbank oordeelde dat het enkele e-mailen van de licentiecode naar zichzelf niet strafbaar is onder artikel 273 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen bewijs is dat de licentiecode door een misdrijf is verkregen. De rechtbank verwees naar de Memorie van Toelichting van het Wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat beoogt om dergelijke handelingen strafbaar te stellen, maar dat was op het moment van de uitspraak nog niet van kracht.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke juridische definities en de grenzen van strafbaarheid in het digitale tijdperk.