ECLI:NL:RBDHA:2018:3386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
NL17.7599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardig asielrelaas van eiser van Soedanese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Soedanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. Eiser had gesteld dat hij in 2014 was gearresteerd in Soedan vanwege zijn zoektocht naar zijn vader en dat hij was mishandeld. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaringen van eiser inconsistent en onduidelijk waren, en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn politieke activiteiten in Nederland.

Tijdens de zitting op 2 maart 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat verweerder, de Staatssecretaris, zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Soedan gevaar zou lopen. De rechtbank vond dat eiser niet had kunnen aantonen dat hij politiek actief was in Nederland en dat zijn verklaringen over zijn arrestatie en detentie niet geloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures en de rol van de rechtbank in het toetsen van de geloofwaardigheid van asielrelaas.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawsy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij, toen hij in 2014 op zoek ging naar zijn vader die hij sinds zijn derde niet heeft gezien, zijn oudoom (ook ‘opa’ genoemd) heeft bezocht in [plaats]. De ochtend na zijn aankomst daar werd hij gearresteerd en beschuldigd van het behoren tot de [naam beweging]-beweging ([naam beweging]), waar zijn vader ook toe zou behoren. Hij is drie weken gedetineerd en mishandeld, waarna zijn familie hem heeft kunnen vrijkopen. Er is volgens eiser een rapport naar de veiligheidsdiensten gestuurd dat hij zou zijn gevlucht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: zijn identiteit, nationaliteit, en herkomst, zijn Nuba-etniciteit, en de arrestatie en detentie wegens beschuldiging van het behoren tot de beweging. In de zienswijze heeft eiser vervolgens aangevoerd dat hij in Nederland politiek actief is geworden en heeft geprotesteerd voor de Soedanese ambassade.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst en de etniciteit van eiser geloofwaardig zijn. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser is gearresteerd en gedetineerd. Daarbij acht verweerder van belang dat eiser in dit verband wisselende, ongerijmde, weinig concrete, bevreemdingwekkend en onnavolgbare verklaringen heeft afgelegd. Ten aanzien van de door eiser gestelde omstandigheid dat hij bij terugkeer naar Soedan gevaar loopt vanwege zijn deelname aan demonstraties in Nederland, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem, gelet op de passage van het algemeen ambtsbericht inzake Soedan van juli 2017 (het ambtsbericht) waarin is vermeld dat de Soedanese autoriteiten opposanten in het buitenland in de gaten houden, had moeten horen over zijn politieke activiteiten in Nederland. Indien de door eiser overgelegde foto’s van zijn deelname aan een demonstratie onduidelijk waren, had verweerder hem in de gelegenheid moeten stellen de foto’s op andere wijze over te leggen.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte een tegenstrijdigheid aanwezig geacht tussen enerzijds zijn verklaring dat ‘de mensen in [plaats]’ niet wisten waar zijn vader was, en anderzijds zijn verklaring dat hij slechts zijn oudoom en diens zoon heeft gevraagd waar zijn vader was. Eiser persisteert dat hij met ‘de mensen in [plaats]’ zijn oudoom en diens zoon bedoelde.
Voorts voert eiser aan dat hij niet op de hoogte was van de problemen in [plaats] in 2014. Berichten over de strijd met de [naam beweging] worden uit de media gehouden. Uit het ambtsbericht blijkt dat de Persraad de mogelijkheid heeft om publicatie of uitzending van de regering niet-welgevallige berichten te voorkomen. Door als Nuba te vragen naar informatie over de [naam beweging] zou eiser zichzelf verdacht maken.
Eiser betoogt verder dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet weet hoe de autoriteiten hem in verband hebben gebracht met zijn vader. Nu de autoriteiten die informatie niet met eiser hebben gedeeld kan hij daarover niet meer verklaren dan hij heeft gedaan. Bovendien wordt in Soedan gewerkt met namenreeksen waarbij de naam van de vader onderdeel is van die van de zoon, zodat het niet vreemd is dat vader en zoon met elkaar in verband worden gebracht.
Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte aan hem tegengeworpen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de autoriteiten hem binnen een dag bij zijn oudoom hebben gevonden, zonder te motiveren waarom dat onwaarschijnlijk is.
Volgens eiser heeft verweerder miskend dat hij bij terugkeer naar Soedan gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel dat hij bij terugkeer naar Soedan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zodat hem een verblijfsvergunning moet worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, sub a dan wel b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij zijn gestelde politiek activisme in Nederland concretiseert. Nu eiser dat niet heeft gedaan, en op grond van zijn verklaringen niet kan worden opgemaakt dat hij in zijn land van herkomst politiek actief is geweest, wordt eiser er niet in gevolgd dat hij in Nederland oprecht politiek actief is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat personen die in het buitenland politieke activiteiten gericht tegen hun land van herkomst ontplooien bij terugkeer een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de problemen in [plaats], overweegt de rechtbank dat hij niet heeft geconcretiseerd waarom berichten over de strijd met de [naam beweging] uit de media zouden zijn gehouden. Bovendien heeft verweerder gewezen op verschillende nieuwsberichten op internet, zodat het betoog van eiser dat er geen informatie beschikbaar was over de gevechten in Soedan reeds daarom niet gevolgd kan worden.
Anders dan eiser stelt heeft verweerder wel degelijk gemotiveerd waarom het bevreemdingwekkend zou zijn dat de autoriteiten hem binnen een dag bij zijn oudoom hebben gevonden. Verweerder heeft er in dat verband niet ten onrechte op gewezen dat zijn oudoom niet dezelfde naam droeg als eiser en dat eiser bij het aanschaffen van een buskaartje weliswaar zijn naam en adres op moest geven maar dat dat zag op zijn adres in zijn woonplaats [woonplaats].
Daargelaten dat het wellicht logisch te verklaren is dat de autoriteiten eiser gelinkt hebben aan zijn vader vanwege hun naam, stelt de rechtbank vast dat eiser niet is ingegaan op het standpunt van verweerder dat het in dat geval in de rede zou liggen dat hij al veel eerder problemen van de zijde van de autoriteiten zou hebben ondervonden, en niet pas wanneer hij bij zijn oudoom gaat logeren – die een andere naam draagt – om zijn vader te zoeken. Ook heeft eiser niet bestreden dat het bevreemdingwekkend is dat hij geen enkel detail weet te noemen over het politiebureau waar hij meer dan drie weken zou zijn vastgehouden en waarin hij 18 tot 20 keer van de ene kant van het gebouw naar de andere kant zou zijn gebracht. Eiser heeft evenmin bestreden dat niet aannemelijk is dat hij zonder voorwaarden en relatief eenvoudig zou zijn vrijgelaten door de Soedanese autoriteiten, terwijl hij naar eigen zeggen schuldig werd bevonden van het behoren tot een verboden oppositiepartij. Dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de betaling door zijn familie voor zijn vrijlating en over de arrestatie van zijn familieleden heeft hij ook niet bestreden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Aan beoordeling van de beroepsgrond over de vermeende tegenstrijdigheid in het asielrelaas van eiser ten aanzien van ‘de mensen in [plaats]’ wordt niet toegekomen. Nu het asielrelaas ongeloofwaardig is, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel