Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 april 2017, met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 13;
- het tussenvonnis van 8 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2018 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
1.0 Koop aandelen [gedaagde sub 3]
3. BESCHOUWING
3.Het geschil
4.De beoordeling
momenteel”, in mei / juni 2014) niet in staat om enige arbeid te verrichten en is hij niet belastbaar. Naar de rechtbank begrijpt baseert de arbeidsdeskundige dit onder meer op de eigen verklaring van [eiser sub 1] dat hij overal tegenop ziet, snel vermoeid is, kampt met concentratieproblemen en in alles een doemscenario ziet. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de geestestoestand van [eiser sub 1] (ook)
bij het sluiten van de overeenkomstenwas gestoord. Ook de bevindingen van [de deskundige] nopen niet, en zeker niet zonder meer, tot die conclusie. [de deskundige] spreekt over een psychiatrische ziekte in de periode eind 2015 en begin 2016, derhalve ruimschoots na de datum waarop de overeenkomsten zijn gesloten. Dat, zoals [de deskundige] constateert, al eerder een bipolaire stoornis is gesteld, betekent nog niet dat die stoornis bij het sluiten van de overeenkomsten de geestesvermogens van [eiser sub 1] (negatief) beïnvloedde. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de overgelegde correspondentie over de voorwaarden voor de beëindiging van de samenwerking en de aandelenoverdracht kan worden afgeleid dat het in de periode na zijn opname in een psychiatrische kliniek tot in ieder geval het moment dat de overeenkomsten werden gesloten beter met [eiser sub 1] ging en zelfs zodanig dat hij zichzelf op enig moment weer in staat achtte om zijn (bestuurs)taken op te pakken, getuige ook het bepaalde in artikel 3.1.6 sub c van de ontbindingsovereenkomst. Feiten en omstandigheden die zich in de betreffende periode hebben voorgedaan en die duiden op het tegendeel zijn niet door [eisers] gesteld. [eisers] hebben er nog wel op gewezen dat [gedaagde sub 2] in december 2013 de bestuursvolmacht van [eiseres sub 2] heeft ingetrokken, maar nu [gedaagden] hebben verklaard dat dit enkel is gedaan om te voorkomen dat [eiser sub 1] bij zijn terugkeer de onderneming op dezelfde, in de ogen van [gedaagde sub 2] onjuiste want verliesgevende, voet zou voortzetten als voor zijn arbeidsongeschiktheid, kan niet worden aangenomen dat dit verband hield met de geestelijke gesteldheid van [eiser sub 1] .