ECLI:NL:RBDHA:2018:3318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
C-09-523856-HA ZA 16-1416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door COA jegens Eritrese kerk Tewahdo in Rotterdam

In deze zaak vorderde de stichting tot bevordering Debre Genet Kidane Mehret van de Eritrese Orthodox Tewahdo Kerkgemeenschap in Nederland (hierna: de Kerkgemeenschap) een verklaring voor recht dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) onrechtmatig had gehandeld. Dit naar aanleiding van een e-mail van het COA waarin werd medegedeeld dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) tijdelijk geen toestemming kregen om de diensten van de Kerkgemeenschap in Rotterdam te bezoeken. De Kerkgemeenschap stelde dat dit besluit was genomen zonder zorgvuldig onderzoek en dat het COA onrechtmatig had gehandeld door deze informatie naar buiten te brengen, wat leidde tot reputatieschade.

De rechtbank oordeelde dat het COA in redelijkheid tot de tijdelijke maatregel had kunnen komen, gezien de signalen van ongewenste zwangerschappen onder Eritrese vrouwen en de noodzaak om de veiligheid van amv te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat het COA niet onrechtmatig had gehandeld door de e-mail te verzenden, aangezien deze niet voor het publiek was bestemd en de Kerkgemeenschap niet direct werd beschuldigd. Bovendien was de beperking van de toegang tot de kerk niet in strijd met artikel 6 van de Grondwet, omdat deze slechts tijdelijk was en niet de uitoefening van de vrijheid van godsdienst van de Kerkgemeenschap volledig verhinderde.

De vorderingen van de Kerkgemeenschap werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het COA, die op € 1.522,- werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 28 maart 2018 door de rechtbank Den Haag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/523856 / HA ZA 16-1416
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING TOT BEVORDERING DEBRE GENET KIDANE MEHRET VAN DE ERITRESE ORTHODOX TEWAHEDO KERKGEMEENSCHAP IN NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. B.J.W. Walraven te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
zetelend te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. Kingma te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘de Kerkgemeenschap’ en ‘het COA’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 december 2016 met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 12 april 2017 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op 3 november 2017, ten overstaan van de meervoudige kamer gehouden comparitie van partijen;
  • de akte houdende wijziging van eis van de zijde van de Kerkgemeenschap;
- de antwoordakte houdende bezwaar tegen eisvermeerdering van de zijde van het COA;
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 24 januari 2018 waarbij het verzoek tot pleidooi
van de zijde van de Kerkgemeenschap is afgewezen, het bezwaar van het COA tegen de
eiswijziging is verworpen en is bepaald dat het COA een akte zal mogen nemen alvorens
heden vonnis zal worden gewezen;
- de antwoordakte inzake eiswijziging van de zijde van het COA.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op de inhoud van het proces-verbaal van comparitie; hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 24 december 2015 heeft het COA een e-mail verstuurd aan medewerkers van COA-locaties en aan verschillende organisaties waarmee het COA op de COA-locaties samenwerkt, ook wel contractspartners genoemd. Deze e-mail bevat de mededeling dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) tijdelijk geen verlof krijgen om diensten van de Kerkgemeenschap in Rotterdam te bezoeken. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“ Beste collega’s
Naar aanleiding van een signaal van het GCA (Gezondheidscentrum Asielzoekers I, rb) I Vluchtelingenwerk in een AZC in het Noorden, is besloten om met onmiddellijke ingang amv te verbieden om naar diensten te gaan van de Eritrese kerk Tewahdo in Rotterdam. Voor amv geldt dat zij voor verlof een aanvraag dienen te doen bij de mentor en met instemming van voogd dit verlof krijgen. In dit geval is met Nidos afgesproken verlof voor deze groep in te trekken voor wat betreft de gang (of vermoeden hiervan) naar deze kerk.
Dit vanwege het signaal dat er een groot aantal zwangerschappen van Eritrese jonge vrouwen (van 17-22) zijn waarbij er aanleiding is te denken dat deze voortkomen uit gebeurtenissen in of rondom de bovengenoemde kerk en er vragen te stellen zijn of de vrouwen uit vrije wil ingestemd hebben met het seksuele contact.
Er is in Nederland een alternatief voorhanden in Amstelveen. Maar ook daar is het advies dat de jongeren daar beter niet onbegeleid naar toe kunnen gaan.
De komende week zal door het COA, VWNN, GCA en Politie (Nidos is daar op aangehaakt) een en ander nader onderzocht worden. Daarna zal bezien worden hoe we de eventuele kerkgang van jongeren voor het Koptische kerstfeest op 7 januari mogelijk maken (…)”
2.2.
Het besluit was tot stand gekomen in overleg tussen het COA en Nidos, een stichting die als onafhankelijke voogdij-instelling de wettelijke voogdijtaak uitvoert voor amv. Op 24 december 2015 – voorafgaand aan het versturen van de onder 2.1 aangehaalde e-mail – had Nidos aan het COA te kennen gegeven dat zij had besloten op basis van signalen uit de COA-locaties uit voorzorg tijdelijk geen toestemming te geven aan amv om naar de Kerkgemeenschap in Rotterdam te gaan. De onder 2.1 aangehaalde, tussen het Nidos en COA afgestemde, e-mail is vervolgens diezelfde dag verzonden.
2.3.
Een journalist van het Reformatorisch Dagblad (hierna: RD) is op de hoogte geraakt van de inhoud van de e-mail. Op 9 januari 2016 heeft hij de voorzitter van het kerkbestuur van de Kerkgemeenschap benaderd en gevraagd om commentaar.
2.4.
Op 11 januari 2016 verscheen een artikel op de website van het RD met de titel ‘COA verbiedt jonge asielzoeker bezoek Eritrese kerk Rotterdam’. De samenvatting bij het artikel luidt als volgt:
“ROTTERDAM: Alleenstaande minderjarige asielzoekers mogen geen kerkdiensten meer bezoeken van de Eritrees-orthodoxe kerk in Rotterdam. Er zouden signalen zijn van mogelijk misbruik van jonge vrouwen in de gemeenschap rond deze kerk.”
2.5.
Kort daarna zijn ook in andere, zowel nationale als internationale media artikelen en berichten met soortgelijke strekking verschenen.
2.6.
Naar aanleiding van de publicatie in het RD is namens het bestuur van de Kerkgemeenschap vanaf de ochtend van 12 januari 2016 diverse malen contact opgenomen met het COA. Door het COA is op 12 januari 2016 bij monde van haar woordvoerder bevestigd dat de e-mail van het COA afkomstig was en dat met de Kerkgemeenschap contact zou worden opgenomen. Op 15 januari 2016 heeft het COA vervolgens contact opgenomen met de Kerkgemeenschap.
2.7.
Op 29 februari 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Kamervragen beantwoord die zijn gesteld over de Eritrese kerk. In Kamerstukken II, 2015-2016, nr. 1713 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Het COA heeft mij op 5 januari gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese Individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam. Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties. (…) De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam.”
2.8.
Uit het onderzoek van de politie en het OM is geen verdenking naar voren gekomen van strafbare feiten met betrekking tot de Kerkgemeenschap. Het voormelde verbod op verlof voor amv om diensten van de Kerkgemeenschap in Rotterdam te bezoeken, is inmiddels niet meer van kracht.

3.Het geschil

3.1.
De Kerkgemeenschap heeft bij dagvaarding gevorderd:
- een verklaring voor recht dat het COA onrechtmatig heeft gehandeld jegens de
Kerkgemeenschap door het besluit te nemen dat amv geen toestemming krijgen om de kerk van de Kerkgemeenschap te bezoeken zonder dat dit besluit was gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek, door een bericht over dit besluit naar buiten te brengen, althans te hebben nagelaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat dit bericht naar buiten werd gebracht en door vervolgens na te laten om in te gaan op verzoeken van de Kerkgemeenschap over dit bericht;
- veroordeling van het COA de schade van de Kerkgemeenschap te vergoeden die is
veroorzaakt door dit onrechtmatig handelen, op te maken bij staat;
- veroordeling van het COA in de proceskosten van de Kerkgemeenschap.
3.2.
De Kerkgemeenschap legt – kort samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat het COA onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Het COA heeft het besluit om het verlof van amv in te trekken voor de gang naar de Kerkgemeenschap te Rotterdam genomen zonder dit te baseren op zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Voorts is onrechtmatig jegens de Kerkgemeenschap gehandeld door het bericht over dit besluit naar buiten te brengen, althans niet te voorkomen dat dit naar buiten is gebracht. Bovendien heeft het COA de Kerkgemeenschap verhinderd om adequaat te reageren op de berichtgeving door niet in te gaan op de herhaalde verzoeken van de Kerkgemeenschap om informatie over de aan het bericht ten grondslag liggende feiten. Daarmee is de eer en goede naam van de Kerkgemeenschap aangetast. Tot slot levert het verbieden van toestemming aan amv om de Kerkgemeenschap te Rotterdam te bezoeken strijd op met artikel 6 van de Grondwet (Gw) en is het besluit ook om deze reden onrechtmatig jegens de Kerkgemeenschap. De Kerkgemeenschap stelt (immateriële) schade te hebben geleden door het onrechtmatige handelen van het COA.
3.3.
Na wijziging van eis vordert de Kerkgemeenschap veroordeling van het COA op grond van onrechtmatige daad tot betaling van vergoeding van de daardoor geleden immateriële schade ter hoogte van € 30.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening. De Kerkgemeenschap stelt hiertoe dat de formulering van de e-mail erop neerkomt dat het mogelijk is dat jonge vrouwen in of rondom de kerk zijn gedwongen tot seksueel contact en dat de ernst van deze veronderstelling aanleiding vormt voor een substantiële schadevergoeding.
3.4.
Het COA voert verweer. Zij stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het COA, om de veiligheid van amv te waarborgen, in redelijkheid tot deze tijdelijke maatregel heeft kunnen komen en dat zij niet gehouden was nader onderzoek af te wachten. Het COA betwist dat het bericht naar buiten is gebracht door één van haar medewerkers. Mogelijk is het bericht via één van de contractspartners naar buiten gekomen, maar daarvoor draagt het COA geen risicoaansprakelijkheid. In de e-mail wordt bovendien de Kerkgemeenschap niet beschuldigd van betrokkenheid bij seksueel misbruik. De reden dat het COA niet meteen heeft gereageerd op het verzoek van de Kerkgemeenschap om contact op te nemen, is erin gelegen dat sprake was van een lopend onderzoek en het COA niet meer informatie kon verstrekken dan de bevestiging dat de gelekte e-mail van haar afkomstig was. Ook weerspreekt het COA dat sprake is van strijd met artikel 6 Gw. In dit kader is volgens het COA van belang dat dit recht toekomt aan individuen, niet aan de Kerkgemeenschap zelf. De Kerkgemeenschap zelf is niet gehinderd in de uitoefening van haar godsdienstige activiteiten. Voor zover de Kerkgemeenschap zich al op artikel 6 Gw zou kunnen beroepen, betreft het in dit geval een rechtmatige en proportionele beperking, die preventief en tijdelijk van aard was. Tot slot betwist het COA dat de Kerkgemeenschap aan het COA toerekenbare (immateriële) schade heeft geleden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat in de kern om de beantwoording van de vraag of het COA jegens de Kerkgemeenschap onrechtmatig heeft gehandeld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Kerkgemeenschap daarvoor de feiten en omstandigheden moet stellen, en zo nodig bewijzen, die de conclusie rechtvaardigen dat het COA een inbreuk op een recht van de Kerkgemeenschap heeft gemaakt of dat er sprake is van een doen of nalaten van het COA in strijd met een wettelijke plicht dan wel met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, ofwel dat het COA in strijd heeft gehandeld met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank allereerst beoordelen of er sprake is van onrechtmatig handelen van het COA jegens de Kerkgemeenschap, zoals de Kerkgemeenschap dat aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
Onrechtmatig handelen door het besluit te nemen zonder gedegen onderzoek?
4.3.
De Kerkgemeenschap heeft in dit kader ten eerste aangevoerd dat er geen feiten zijn aangetoond die wijzen op enige betrokkenheid van de Kerkgemeenschap bij de in de onder 2.1 aangehaalde e-mail bedoelde gebeurtenissen in Rotterdam, die tot de maatregel van het COA aanleiding hebben gegeven. Omdat het COA voor deze betrokkenheid van de Kerkgemeenschap destijds onvoldoende feitelijke onderbouwing had, heeft zij onzorgvuldig gehandeld door haar besluit te nemen zonder nader onderzoek te verrichten en/of af te wachten, dan wel met de Kerkgemeenschap daarover (voorafgaand) contact op te nemen.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het COA onweersproken heeft aangevoerd dat een opvallend aantal, te weten een twintigtal, jonge Eritrese vrouwen, bewoonsters van een COA-locatie, waaronder een minderjarige, ongewenst zwanger was geraakt en dat uit de gesprekken die het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) met deze vrouwen had diverse keren naar voren was gekomen dat zij ongewenst seksueel contact zouden hebben gehad tijdens feesten in Rotterdam. Hoewel de vrouwen niet zouden hebben aangegeven of dit om feesten van de Kerkgemeenschap of om andere feesten ging, gaf dit in ieder geval aanleiding vraagtekens te plaatsen bij de veiligheid van amv tijdens hun verblijf in Rotterdam. Voorts is niet weersproken dat het bezoeken van de Kerkgemeenschap te Rotterdam voortdurend werd opgegeven als (hoofd)reden voor de verlofaanvraag. Het toewijzen hiervan maakte zodoende een verblijf in Rotterdam mogelijk.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank was het intrekken van de verloven een effectieve maatregel om de veiligheid van amv te waarborgen en heeft het COA niet in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer moet worden betracht door mee te werken aan de uitvoering van het besluit van de wettelijk voogd Nidos om de verloven tijdelijk in te trekken. De maatschappelijk zorgvuldigheid vereist in een dergelijke situatie niet dat eerst nader onderzoek naar de eventuele betrokkenheid van de Kerkgemeenschap bij mogelijke misstanden moest worden afgewacht. Het belang van de Kerkgemeenschap bij een bezoek aan haar kerk woog, gelet op de omstandigheden van het geval, niet op tegen het belang de veiligheid van de vrouwen te waarborgen. In dit kader acht de rechtbank voorts van belang dat sprake was van een maatregel van preventieve en tijdelijke aard en dat er voor amv een alternatieve locatie voor bezoek aan de Kerkgemeenschap voorhanden bleef.
4.6.
Voor zover de Kerkgemeenschap heeft aangevoerd dat het COA haar e-mail van 24 december 2015 niet had mogen formuleren zoals zij dat heeft gedaan omdat daarvoor onvoldoende feitelijke onderbouwing aanwezig was, overweegt de rechtbank als volgt. De maatschappelijke zorgvuldigheid brengt in beginsel mee dat voor een mededeling die een aantasting vormt van eer en goede naam voldoende feitelijke onderbouwing aanwezig moet zijn indien deze in het openbaar wordt geuit. Nu de e-mail van 24 december 2015 binnen beperkte kring is verspreid en niet voor het publiek bestemd was, was zodoende in dit geval geen sprake van een openbare uiting. De Kerkgemeenschap heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waarom de maatschappelijke zorgvuldigheid ook in deze situatie een voldoende feitelijke onderbouwing verlangt van hetgeen in de e-mail is vermeld. De passage uit de onder 2.1 aangehaalde e-mail “
waarbij er aanleiding is te denken dat deze [ongewenst zwangerschappen] voortkomen uit gebeurtenissen in of rondom de bovengenoemde kerk”is bovendien voldoende zorgvuldig. Met het COA is de rechtbank van oordeel dat in de formulering namelijk geen direct aan (het bestuur van) de Kerkgemeenschap verbonden personen worden beschuldigd, terwijl de formulering voldoende ruimte laat voor de mogelijkheid dat personen die niet (direct) aan de Kerkgemeenschap verbonden zijn verantwoordelijk zijn voor de ongewenste zwangerschappen. In de e-mail wordt bovendien benadrukt dat nader onderzoek nog plaats zal vinden. Het betoog dat het COA in dit verband een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden gaat dan ook niet op.
Onrechtmatig handelen door de informatie naar buiten te brengen of door geen maatregelen te treffen om te voorkomen dat de informatie naar buiten werd gebracht?
4.7.
Volgens de Kerkgemeenschap heeft het COA voorts onrechtmatig gehandeld door de e-mail van 24 december 2015 naar buiten te brengen, althans niet te voorkomen dat deze naar buiten is gebracht. Juist gelet op de gevoelige informatie die de e-mail bevatte, had het COA haar medewerkers én haar contractspartners moeten instrueren geheimhouding te betrachten.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de e-mail van 24 december 2015 gevoelige informatie bevatte. Evenmin is in geschil dat het COA de e-mail niet alleen aan haar eigen medewerkers heeft verzonden, maar ook aan haar contractspartners. Ter zitting heeft het COA echter toegelicht dat verzending van de e-mail aan deze contractspartners noodzakelijk was voor de praktische uitvoering van het besluit. De rechtbank leidt hieruit af dat de e-mail niet aan een breder publiek bekend is gemaakt dan noodzakelijk. Bovendien heeft het COA ter zitting onweersproken toegelicht dat zij langdurige relaties heeft met haar contractspartners en dat met alle contractspartners een mantelovereenkomst is gesloten waarin staat dat zij zorgvuldig om moeten gaan met de gegevens die zij van het COA ontvangen. Ook de eigen medewerkers van het COA zijn overigens tot geheimhouding gehouden.
4.9.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het COA ook in dit verband niet in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die door haar in het maatschappelijk verkeer moet worden betracht en dus evenmin onrechtmatig jegens de Kerkgemeenschap heeft gehandeld.
Onrechtmatig handelen door een adequate reactie te verhinderen?
4.10.
De Kerkgemeenschap heeft voorts aangevoerd dat het COA jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door – nadat de inhoud van de e-mail eenmaal bij het publiek bekend was – niet in te gaan op herhaalde verzoeken om informatie te verstrekken over de aan het bericht ten grondslag liggende feiten. Hierdoor zou de Kerkgemeenschap zijn verhinderd om adequaat te reageren op de berichtgeving in de publiciteit.
4.11.
Hoewel de rechtbank het met de Kerkgemeenschap eens is dat het op de weg van het COA had gelegen om sneller contact op te nemen met de Kerkgemeenschap, zelfs indien zij geen enkele inhoudelijke mededeling kon doen, heeft het COA niet onrechtmatig gehandeld door dit enkele dagen na te laten. Zoals het COA onweersproken heeft gesteld, kón zij op dat moment geen nadere informatie verstrekken aan de Kerkgemeenschap. In verband met de privacy van de vrouwen kon immers geen informatie worden gedeeld over de individuele gevallen. Bovendien stond in de e-mail van 24 december 2015 al vermeld dat sprake was van een lopend onderzoek. Tegen deze gemotiveerde betwisting door het COA heeft de Kerkgemeenschap op haar beurt onvoldoende toegelicht waarom het voor haar feitelijk toch nadelig is geweest dat het COA niet direct contact met haar heeft opgenomen, zodat een beroep op onrechtmatige daad niet slaagt.
Strijd met artikel 6 Grondwet?
4.12.
Tot slot stelt de Kerkgemeenschap dat het onthouden van toestemming aan amv de kerk in Rotterdam te bezoeken in strijd is met artikel 6 Grondwet, en daarmee onrechtmatig jegens de Kerkgemeenschap. Ter zitting heeft de Kerkgemeenschap in dit kader benadrukt dat het haar erom gaat dat zij zelf is beperkt in haar vrijheid van godsdienst. Het bezoek aan haar kerk door amv werd immers verhinderd waardoor zij circa 20% van de jongeren die haar Kerkgemeenschap in Rotterdam op regelmatige basis bezoeken enige tijd niet kon bedienen.
4.13.
Voor zover de Kerkgemeenschap een beroep toekomt op artikel 6 Grondwet, hetgeen door het COA is betwist, en voor zover het beperken van de toegang tot de kerk in dit geval moet worden beschouwd als een beperking van de vrijheid van godsdienst van de Kerkgemeenschap, dan nog slaagt een beroep op artikel 6 Gw naar het oordeel van de rechtbank niet. Voor een beperking van de vrijheid van godsdienst is van belang dat de beperking het wezen van de vrijheid van godsdienst aantast; daarvan is pas sprake indien een beperking de uitoefening van die vrijheid vrijwel dan wel volledig onmogelijk maakt. Daarvan is in de omstandigheden van dit geval geen sprake. Ook is niet vast komen te staan dat de beperking verder gaat dan nodig met het oog op de te beschermen belangen van amv. Omdat slechts een beperkt deel van de kerkgangers werd verhinderd de kerk in Rotterdam van de Kerkgemeenschap te bezoeken, was geen sprake van een vrijwel of volledige beperking. Bovendien was de maatregel van tijdelijke aard, diende deze ter bescherming van een specifieke, kwetsbare doelgroep, te weten de amv, en werden andere kerkgangers niet verhinderd de kerk te bezoeken. Voor zover er dus al sprake was van een beperking ging deze dan ook niet verder dan met het oog op de te beschermen belangen nodig was.
Het betoog van de Kerkgemeenschap kan niet slagen.
Conclusie
4.14.
Zoals de Kerkgemeenschap ter zitting heeft toegelicht, heeft het naar buiten geraken van de e-mail van 24 december 2015 voor haar vergaande consequenties. Door zowel nationale als internationale media is geschreven over signalen van mogelijk misbruik van jonge vrouwen door personen rond de Kerkgemeenschap. In reactie hierop zijn er partijen geweest die niet (langer) met de Kerkgemeenschap in verband wilden worden gebracht. Dat het COA ondanks diverse verzoeken daartoe niet direct contact heeft opgenomen met de Kerkgemeenschap, al was het maar om toe te lichten dat zij geen nadere informatie kon verstrekken, was niet correct en zal het gevoel van de Kerkgemeenschap er alleen voor te staan, hebben versterkt, maar is niet onrechtmatig. Nu voorts het besluit in en de formulering van de e-mail niet onzorgvuldig is en het COA niet kan worden aangerekend dat de e-mail naar buiten is gekomen, heeft het COA ook niet op andere wijze in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer moet worden betracht. De slotsom is dat de rechtbank de vorderingen van de Kerkgemeenschap zal afwijzen.
4.15.
De Kerkgemeenschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het COA worden tot op heden begroot op
€ 1.522 (€ 618 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat (2 punten tegen tarief II van € 452 per punt), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Voorts zal de proceskostenveroordeling, als gevorderd en niet bestreden, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de proceskosten-veroordeling voor die kosten al een executoriale titel oplevert.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van de Kerkgemeenschap af;
5.2.
veroordeelt de Kerkgemeenschap in de proceskosten, aan de zijde van het COA tot op heden begroot op € 1.522,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets, mr. D.R. Glass en mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.