ECLI:NL:RBDHA:2018:3312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
C/09/547356 / FT RK 18/218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, die tevens een dwangakkoord had aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster had een totale schuld van € 36.407,91 aan zes schuldeisers, waarvan de vordering van verweerster € 29.950 bedroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de andere schuldeisers wel instemden met de aangeboden regeling, maar dat verweerster, die ook een persoonlijke band met verzoekster had, dit weigerde. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat verweerster in redelijkheid niet kon worden gedwongen om in te stemmen met het dwangakkoord. Belangrijke overwegingen waren de onduidelijkheid over het verblijf van verzoekster in Nederland en de vraag of het aanbod het uiterste was waartoe verzoekster financieel in staat was. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om een bevel tot instemming met het dwangakkoord afgewezen, en aangegeven dat de zaak verder zal worden beoordeeld in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/547356 / FT RK 18/218
vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster,
tegen
[verweerster], wonende te Hoek van Holland (vertegenwoordigd door Taurus advocaten),
verweerster.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als ‘[verzoekster]’ en verweerster als ‘[verweerster]’.

1.De procedure

1.1
Op 31 januari 2018 heeft [verzoekster] tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw) (“dwangakkoord”).
1.2
Ter terechtzitting van 14 maart 2018 is verzoekster, bijgestaan door [X], haar begeleidster bij STEK, verschenen en gehoord. [verweerster] en haar advocaat
mr. A.D. Hoogenboom zijn eveneens ter terechtzitting verschenen en gehoord.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1 [
Verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 36.407,91 aan zes schuldeisers.
2.2
De vordering van [verweerster] op [verzoekster] bedraagt € 29.950, zijnde 82,26% van de totale schuldenlast.
2.3.
Namens [verzoekster] is bij brief van 19 december 2017 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan de (concurrente) schuldeisers een uitkering wordt gedaan van 3,98% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [verzoekster] inkomsten uit parttime werk heeft en een aanvullende Participatiewetuitkering ontvangt. Zij zoekt naar meer uren werk.
2.5
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1 [
Verzoekster] stelt dat [verweerster] in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling en de opbrengst van een wettelijke schuldsaneringsregeling die van het minnelijke voorstel onder gelijkblijvende omstandigheden niet overstijgt.
3.2 [
Verweerster] heeft aan haar weigering, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft een vordering op [verzoekster] uit hoofde van een onbetaalde boete die is ontstaan doordat [verzoekster] een woning van [verweerster] had gekocht maar niet heeft afgenomen, waardoor [verzoekster] een boete heeft verbeurd. [verweerster] heeft vervolgens [verzoekster] geholpen met het op orde brengen van haar administratie, het doen verlagen van belastingschulden en het treffen van betalingsregelingen met andere schuldeisers. Daarnaast heeft zij haar betaald werk gegeven. Toen [verzoekster] eenmaal door de hulp van [verweerster] orde op zaken had gesteld en haar financiën redelijk onder controle had, is [verzoekster] op een zeker moment echter gestopt het overeengekomen maandelijkse bedrag aan aflossing van € 200 aan [verweerster] te betalen. [Verzoekster] werkt parttime en zwart, aldus [verweerster], en zou méér uren per week kunnen werken. Bovendien heeft [verzoekster] door het zwartwerken een lager inkomen opgegeven dan zij daadwerkelijk heeft en staat niet vast dat hetgeen zij nu aanbiedt het maximaal haalbare is. Bovendien verkeert [verweerster] zelf in financiële problemen. Zij heeft er grote moeite mee de schuld grotendeels kwijt te schelden, te meer daar die niet te goeder trouw is ontstaan. [Verzoekster] heeft destijds immers zelf bewerkstelligd dat de bank haar geen hypothecaire lening wilde geven.

4.De beordeling

4.1
De rechtbank staat voor de vraag of [verweerster] gedwongen kan worden ook in te stemmen met de aangeboden regeling. Dit vergt een belangenafweging, waarbij voorop moet staan dat het een schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Voor een dwangakkoord zoals hier verzocht is daarom pas plaats indien sprake is van zodanige onevenredigheid tussen het belang dat [verweerster] heeft bij haar weigering en het belang van [verzoekster] en de overige schuldeisers bij totstandkoming van het akkoord, dat moet worden gezegd dat [verweerster] in redelijkheid niet (langer) tot deze weigering heeft mogen komen.
4.2
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen (zie ook de conclusie van A-G Timmerman voor HR 14 december 2012, LJN BY0966. nr. 2.6. e.v.):
[…]
- is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
- is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe deschuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor deschuldenaar;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor deschuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
- wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft hij volledigenakoming;
- hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregelinginstemmende schuldeisers.
4.3
In de eerste plaats heeft [verzoekster] desgevraagd bevestigd dat de geldigheid van haar verblijfsvergunning dit jaar verstrijkt en heeft zij verklaard niet te kunnen garanderen dat haar naturalisatieverzoek zal worden toegewezen. Bij deze stand van zaken staat niet vast dat [verzoekster] de komende drie jaar in Nederland kan en zal verblijven en een minnelijke regeling kan nakomen. Reeds hierom moet het verzoek om een dwangakkoord worden afgewezen.
4.4
Voorts komt het verweer van [verweerster] er in de kern op neer dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij actief meewerkt aan de schuldsanering van [verzoekster], aangezien zij geen vertrouwen meer heeft in haar goede bedoelingen. Bij de vraag of een schuldeiser in redelijkheid mag weigeren om in te stemmen, kan bij de beoordeling van de zwaarte van het financiële belang ook betrokken worden hoe de vordering is ontstaan. In dit geval komt de vordering voort uit (de gevolgen van) een niet-nagekomen koopovereenkomst, althans een boete die daaruit is voortgevloeid, waarna [verweerster] [verzoekster] heeft geholpen met het op orde brengen van haar financiën en administratie. [verzoekster] is de overeengekomen betalingsregeling op een gegeven moment niet meer nagekomen, terwijl voorts is gesteld en door [verzoekster] niet is weersproken dat [verzoekster] méér zou kunnen werken en aanbieden. Het is redelijkerwijs voorstelbaar dat [verweerster] onder deze omstandigheden niet kan instemmen met de minnelijke regeling zoals aangeboden. Daarbij kan in het midden blijven welke lezing van de feiten – [verzoekster] heeft verklaard dat zij juist in de problemen is gekomen omdat [verweerster] had verzuimd namens haar betalingsregelingen met andere schuldeisers na te komen - waar is; duidelijk is dat de verhouding ernstig is verstoord.
4.5
Uit de onderliggende stukken van het verzoekschrift blijkt voorts dat het namens [verzoekster] aangeboden akkoord inhoudt dat [verweerster] bij aanvaarding vrijwel alles – ruim 96% – van haar vordering zou moeten kwijtschelden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet van haar worden gevergd, gelet op voormelde aard van de vordering en de zwaarte van haar financiële belang, die haar privésituatie raken.
4.6
Voor toewijzing van het verzoek zal ook moeten vaststaan dat het voorliggende voorstel het uiterste is waartoe [verzoekster] in staat is. Dat is echter niet het geval. [verzoekster] heeft niet gereageerd op de stelling van [verweerster] dat zij nu meer verdient dan het inkomen waarmee rekening is gehouden in de aangeboden regeling.
Bovendien heeft zij niet weersproken dat zij parttime werkt en heeft zij juist zelf verklaard dat zij fulltime kan en wil werken. Van [verweerster] kan niet worden gevergd dat zij akkoord gaat met een (marginaal) aanbod terwijl het aanbod niet het maximaal haalbare is. Bovendien betreft het hier een saneringskrediet. Daarbij vindt, anders dan bij een prognosevoorstel, niet periodiek controle plaats op de maximale inspanningen en afdrachten, omdat bij een saneringskrediet wordt uitgegaan van een situatie waarin de omstandigheden niet zullen veranderen en de inkomsten niet zullen wijzigen. Van een dergelijke situatie is juist geen sprake.
4.7
Bij de stand van zaken als vermeld in de overwegingen 4.3 tot en met 4.6 is de rechtbank van oordeel dat [verweerster] in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen en dat de in 4.1 vermelde belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. De primair verzochte dwangregeling zal dus worden afgewezen, zodat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op dat toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. D. Nobel, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van i 21 maart 2018, in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).