ECLI:NL:RBDHA:2018:330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
NL17.15150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2018, hebben eisers, een Eritrees gezin bestaande uit eiseres 1 en haar minderjarige dochter eiseres 2, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 18 december 2017, weigerde de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling te nemen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van hun aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in het terugnameverzoek aan Italië niet heeft vermeld dat de echtgenoot van eiseres 1 in Nederland internationale bescherming geniet. Dit gebrek in het terugnameverzoek heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1, V-nummer [V-nummer]

en haar minderjarige dochter
[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [V-nummer],
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. K.J. Meijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.15151, plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eveneens is verschenen [echtgenoot eiseres 1], echtgenoot van eiseres 1. Als tolk is verschenen M. Hussein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader informatie te verschaffen. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Verweerder heeft de vragen schriftelijk beantwoord.
Eisers hebben daarop niet gereageerd.
De rechtbank bepaalt dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 respectievelijk [geboortedatum] 2015.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening).
Uit Eurodac is verweerder gebleken dat eisers op 26 april 2016 via Italië het grondgebied van de lidstaten zijn ingereisd en dat zij op 5 mei 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder een verzoek tot terugname van eisers bij Italië ingediend op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek.
Eisers voeren aan dat zij bij hun echtgenoot respectievelijk vader in Nederland willen verblijven en dat Nederland op grond van artikel 9 van de Dublinverordening voor de behandeling van hun aanvraag verantwoordelijk is, nu de echtgenoot/vader hier te lande internationale bescherming geniet. Verder voeren eisers aan dat verweerder in het aan Italië verzonden terugnameverzoek ten onrechte niet heeft vermeld dat hun echtgenoot/vader in Nederland verblijft en internationale bescherming geniet, waardoor Italië geen goede beslissing kon nemen ten aanzien van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is. Eisers beroepen zich op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2571, waarin de Afdeling het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gevraagd om bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op vraag of de Dublinverordening aldus moet worden uitgelegd dat slechts de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst is ingediend, is belast met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, met als gevolg dat een vreemdeling alleen in die lidstaat krachtens artikel 27 van de Dublinverordening in rechte kan opkomen tegen een onjuiste toepassing van een in hoofdstuk III van die Verordening genoemd verantwoordelijkheidscriterium, waaronder artikel 9. Verder beroepen eisers zich op de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563. Eisers stellen voorts dat verweerder ten onrechte betoogt dat hun echtgenoot/vader niet eerder heeft geprobeerd om hen naar Nederland te krijgen, nu zich onder de gedingstukken stukken bevinden waaruit blijkt dat hij dat al op 2 augustus 2016 heeft geprobeerd. Eisers stellen voorts dat verweerder ook op grond van artikel 17 van de Dublinverordening tot hereniging van hun gezin had kunnen overgaan. Verder stellen eisers dat verweerder de belangen van het kind onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken.
De van toepassing zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan. Eisers hebben op 5 mei 2016 in Italië verzocht om internationale bescherming. Eisers hebben een “marriage certificate’ overgelegd waaruit blijkt dat eiseres 1 op [trouwdatum] 2014 te [plaats] is gehuwd met [echtgenoot eiseres 1]. Verweerder heeft het huwelijk tussen eiseres 1 en [echtgenoot eiseres 1] niet betwist en evenmin weersproken dat hij in Nederland internationale bescherming geniet.
De rechtbank stelt met eisers vast dat verweerder in het terugnameverzoek niet heeft vermeld dat de echtgenoot van eiseres 1 in Nederland verblijft en internationale bescherming geniet. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op grond van artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening gehouden deze informatie te vermelden in het terugnameverzoek. Verweerder dient een verzoek tot terugname immers te staven met relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is. De rechtbank acht het feit dat de echtgenoot van eiseres 1 in Nederland internationale bescherming geniet een relevant feit in bovengenoemde zin. Dit volgt ook uit artikel 2, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 1560/2003 (Uitvoering Dublin II) meer in het bijzonder Bijlage II, Lijst A, bewijsmiddelen onder 2. Nu verweerder heeft nagelaten de Italiaanse autoriteiten te informeren over de status van de echtgenoot van eiseres 1 hier ten lande, kleeft er aan het terugnameverzoek een gebrek. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet mogen baseren op het op grond van het gebrekkig terugnameverzoek tot stand gekomen fictief claimakkoord.
Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw op de aanvraag moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Aan de beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 22, derde lid, Dublinverordening
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria in de punten a) en b) van dit lid de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 44, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
a. a) Bewijsmiddelen:
i. i) Dit zijn formele bewijzen die overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijkheid bepalen, zolang er geen bewijs is van het tegendeel;
ii) De lidstaten leveren het comité van artikel 44 modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling;
b) Indirecte bewijzen:
i. i) Dit zijn aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, in sommige gevallen voldoende kunnen zijn, overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend;
ii) De kracht van bewijs van deze aanwijzingen wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het verzoek om internationale bescherming, per geval bekeken.
Artikel 23, vierde lid, Dublinverordening
Een verzoek tot terugname wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van verzoeken tot terugname. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 2, aanhef en onder a, Uitvoering Dublin II
Het opstellen van een terugnameverzoek
Voor de indiening van een terugnameverzoek wordt gebruikgemaakt van het standaardformulier waarvan het model is opgenomen in bijlage III; het verstrekt toelichting over de aard van en de gronden voor het verzoek en bevat de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) waarop het is gebaseerd.
Het verzoek omvat bovendien, in voorkomend geval:
a. a) de kopie van alle bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, in voorkomend geval vergezeld van verklaringen over de omstandigheden waarin deze zijn verkregen en over de bewijskracht die de verzoekende lidstaat eraan toekent, aan de hand van de in artikel 22, lid 3, van Verordening (EU) nr. 604/2013 bedoelde lijsten van bewijsmiddelen en indirecte bewijzen, die in bijlage II bij de onderhavige verordening zijn opgenomen.
Uit Bijlage II, Uitvoering Dublin II
BIJLAGE II
(Er wordt hierna verwezen naar de artikelen van Verordening (EU) nr. 604/2013)
LIJST A
BEWIJSMIDDELEN
I. Vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming
1. Aanwezigheid van een gezins- of familielid van of een andere persoon betrokken bij (vader, moeder, kind, broers/zusters, tante, oom, grootouder, volwassene verantwoordelijk voor een kind, voogd) een niet-begeleide minderjarige verzoeker (artikel 8)
Bewijzen
  • schriftelijke bevestiging van de informatie door de andere lidstaat;
  • registeruittreksels;
  • verblijfsvergunningen van het gezinslid;
  • document ter staving van de familierelatie, indien voorhanden;
  • indien niet voorhanden, zo nodig, DNA- of bloedonderzoek.
2. Legaal verblijf in een lidstaat van een gezinslid dat is erkend als persoon die internationale bescherming geniet (artikel 9)
(..)