ECLI:NL:RBDHA:2018:3165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek geluidoverlast door de rechtbank

Op 19 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een handhavingsverzoek van eiseres tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres had verzocht om handhavend op te treden tegen een woonzorgcentrum vanwege geluidoverlast van de koelinstallatie. Het primaire besluit van 22 december 2016, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 3 juli 2017. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat de geluidmetingen niet correct waren uitgevoerd en dat er sprake was van overschrijding van de geldnormen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geluidmetingen zijn uitgevoerd door de Omgevingsdienst West-Holland en dat deze voldeden aan de geldende normen. De rechtbank concludeerde dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van de woning van eiseres voldeed aan de normen van het Activiteitenbesluit. Eiseres' argumenten over de correctheid van de metingen en de toepassing van correctiefactoren werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het handhavingsverzoek van eiseres heeft afgewezen, omdat er geen overtredingen van de geluidnormen waren geconstateerd.

De uitspraak van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2018, en het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: dr. A.W. Onneweer, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[stichting X], belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen [woonzorgcentrum] afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een zienswijze ingediend op het ingestelde beroep.
Eiseres heeft een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [persoon 1]. Namens belanghebbende zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3].

Overwegingen

1.1
Op 24 augustus 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen [woonzorgcentrum] in verband met door haar ondervonden geur- en geluidoverlast van de koelinstallatie van die inrichting als zij in de tuin zit.
1.2
Tijdens een op 15 september 2016 gehouden milieucontrole is gebleken dat deze inrichting niet beschikt over een doelmatige ontgeuringsinstallatie of over een voldoende hoge afvoerpijp. Daarnaast zijn op 27 augustus 2016 en 23 september 2016 geluidcontroles uitgevoerd bij [woonzorgcentrum]. Hierbij is gebleken dat aan de geldende geluidnormen wordt voldaan.
1.3
Op 16 december 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres ten aanzien van de door haar ondervonden geluidoverlast afgewezen. In dit besluit is vermeld dat de geluidnormen gelden op de gevel van de woning van eiseres en dat verweerder zal toezien op de naleving van deze normen. Met betrekking tot de geuroverlast is aangegeven dat belanghebbende zal worden aangeschreven om de overtreding te beëindigen.
1.5
Op 22 februari 2017 heeft verweerder belanghebbende meegedeeld voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen in verband met het ontbreken van een doelmatige ontgeuringsinstallatie. Belanghebbende heeft in reactie hierop aangegeven de afzuiginstallatie aan te passen en een geurfilterkast te zullen plaatsen.
1.6
Op 16 maart 2017 is in de dagperiode opnieuw een geluidmeting verricht om het installatiegeluid van zowel de koel- als afzuiginstallatie te meten.
1.7
Bij besluit van 27 maart 2017 heeft verweerder belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd wegens het ontbreken van een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
1.8
Op 12 juni 2017 is belanghebbende gestart met het plaatsen van een ontgeuringsinstallatie.
1.9
Op 29 juni 2017 heeft eiseres verweerder (opnieuw) in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift.
1.1
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat op 3 juli 2017 de beslissing op bezwaar is genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften van 27 juni 2017, gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat in 2016 diverse geluidmetingen zijn uitgevoerd. Nadat op 10 juni 2016 was geconstateerd dat niet aan de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit opgenomen geluidnormen werd voldaan, is aan belanghebbende een vooraankondiging handhavend optreden verzonden. Dit heeft geleid tot het nemen van diverse geluidwerende maatregelen. Nadien zijn diverse geluidmetingen gedaan waarbij geen overschrijding van de geldende geluidnormen is geconstateerd, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat de geluidmeting(en) dubieus is (zijn), omdat daarbij ten onrechte niet is gecorrigeerd voor tonaal geluid, hetgeen een strafcorrectie van 5 dB(A) tot gevolg zou hebben. Daarnaast heeft volgens eiseres de bepaling van de stoorcorrectie niet conform methode II van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (de Handleiding) plaatsgevonden, omdat het stoorgeluid niet is gemeten op het moment dat de koelinstallatie was uitgeschakeld. Ook had naar de mening van eiseres volgens die methode het geluid gemeten moeten worden als alle apparatuur op volle toeren draait (op warme dagen). Verder voert eiseres aan dat de gevelcorrectie van 3 dB(A) onjuist is bepaald en is niet nagegaan of een bedrijfsduurcorrectie moet worden toegepast.
Al met al leidt dit tot een geluidtoename van meer dan 10 dB(A), waarmee sprake is van een forse overschrijding van de geldende geluidnorm(en), aldus eiseres. Voorts heeft eiseres bezwaren kenbaar gemaakt tegen een door belanghebbende aangevraagde omgevingsvergunning.
4. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
5. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of verweerder terecht het handhavingsverzoek van eiseres, voor zover dat betrekking heeft op de door haar ondervonden geluidoverlast, heeft afgewezen. In het bijzonder is daarbij de vraag van belang of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat op de achtergevel van de woning van eiseres zich geen overschrijdingen van de op grond van het Activiteitenbesluit geldende geluidnormen voordoen ten gevolge van installatiegeluid afkomstig van de inrichting van belanghebbende.
6.1
De rechtbank stelt vast dat medewerkers van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) op 27 augustus 2016 tussen 23:00 en 24:00 uur geluidmetingen hebben verricht op 5 meter hoogte op het balkon op 2 meter afstand van de achtergevel van de woning van eiseres. Blijkens het rapport geluidmetingen van 27 augustus 2016 was tijdens de metingen de koelinstallatie van de inrichting duidelijk te horen. Er is een bedrijfsduurcorrectie toegepast, omdat de installatie niet continu in bedrijf was. Deze meting heeft uitgewezen dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 37,8 dB(A) bedraagt, waarmee aan de op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit geldende geluidnorm van 40 dB(A) voor de nachtperiode wordt voldaan.
6.2
Verder stelt de rechtbank vast dat medewerkers van de ODWH ook op
16 maart 2017 tussen 14:45 en 15:10 uur geluidmetingen hebben verricht op 2,8 meter hoogte in de achtertuin op 2 meter afstand van de achtergevel van de woning van eiseres. Blijkens het rapport geluidmetingen van 16 maart 2017 waren tijdens die metingen de koelinstallatie en de afzuiging van de keuken van de inrichting continu in bedrijf. Er is in dit rapport van een worstcase scenario uitgegaan waarin beide installaties gedurende de dagperiode continu in bedrijf waren. Deze metingen hebben uitgewezen dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau onder deze omstandigheden 36,3 dB(A) bedraagt, waarmee (ruimschoots) aan de geldende geluidnorm van 50 dB(A) voor de dagperiode wordt voldaan.
6.3
Verweerder heeft zich in reactie op de stelling van eiseres dat deze geluidmetingen niet correct zijn uitgevoerd, omdat niet gecorrigeerd is voor tonaal geluid, op het standpunt gesteld dat tijdens de geluidmetingen van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017 op het beoordelingspunt geen tonaal geluid is waargenomen en dat door middel van een spectrale analyse is gebleken dat het gemeten geluid geen tonaal karakter had.
De rechtbank stelt vast dat op pagina 39 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is vermeld dat verwacht mag worden dat sprake is van tonaal geluid als de geluidbelasting bij de ontvanger wordt bepaald door bijvoorbeeld brommende transformatoren of gierende ventilatoren. In bijlage 2 van de geluidrapporten van
27 augustus 2016 en 16 maart 2017 is vermeld dat geen toeslag voor onder meer tonaal geluid is toegepast. Ter zitting heeft de geluiddeskundige van de ODWH bevestigd dat tijdens de metingen geen tonaal geluid is waargenomen, niet auditief en niet via de meter. Aangezien eiseres geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd waaruit blijkt dat inderdaad sprake is van tonaal geluid, ziet de rechtbank geen aanleiding om de conclusie van verweerder dat geen sprake is van tonaal geluid voor onjuist te houden. Dit betekent dat om deze reden geen toeslagfactor in rekening hoeft te worden gebracht. Deze stelling van eiseres slaagt dan ook niet.
6.4
De correctie voor het stoorgeluid op de gemeten geluidniveaus is volgens verweerder uitgevoerd conform de Handleiding en bestond tijdens de meting van
16 maart 2017 uit min of meer continu aanwezige omgevingsgeluiden. De rechtbank stelt vast dat op pagina 97 van de Handleiding is vermeld dat het niveau van het stoorgeluid zo mogelijk op meer manieren kwantitatief moet worden vastgesteld, bijvoorbeeld op de volgende manieren (in volgorde van afnemende nauwkeurigheid):
- de te onderzoeken bron tijdens de metingen, bij voorkeur intermitterend, aan en uit te zetten;
- tegelijkertijd onder identieke omstandigheden het stoorgeluid te meten op een punt, dat verder van de bron verwijderd is (bijvoorbeeld verder langs de storende verkeersweg);
- emissiemetingen nabij de stoorbronnen te verrichten en de overdracht te berekenen.
Anders dan eiseres stelt, volgt uit de Handleiding naar het oordeel van de rechtbank niet dat het stoorgeluid moet worden gemeten op het moment dat de koelinstallatie van de inrichting was uitgeschakeld. Uit het geluidrapport van 16 maart 2017 blijkt dat het stoorgeluid tijdens de metingen is gemeten tussen het ketelhuis van het zorgcentrum en de tuin van de woning aan [adres], waar het installatiegeluid niet hoorbaar was. Deze wijze van meten van het stoorgeluid voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de methode genoemd onder het tweede gedachtestreepje op pagina 97 van de Handleiding, aangezien dit op hetzelfde neerkomt als meten terwijl de installaties niet in werking zijn. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over het stoorgeluid slaagt daarom evenmin.
6.5
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in het geluidrapport van 16 maart 2017 is uitgegaan van een worstcase scenario waarbij zowel de koelinstallatie als de afzuiging continu in bedrijf waren. Voorts is ter zitting door de geluiddeskundige van de ODWH bevestigd dat het tijdens de meting op 27 augustus 2016 nog 22 oC was en dat alle installaties aan stonden. Gelet hierop gaat de rechtbank er, anders dan eiseres heeft gesteld, vanuit dat er metingen zijn uitgevoerd terwijl de installaties op volle toeren draaiden. Daarom acht de rechtbank niet aannemelijk dat tijdens de geluidmetingen installatiegeluid van de inrichting is ‘gemist’.
6.6
De stelling van eiseres dat de gevelcorrectie onjuist is toegepast, omdat op basis van het geldende bestemmingsplan een uitbouw van 5 meter is toegestaan, volgt de rechtbank niet, omdat bij geluidmetingen altijd van de feitelijk bestaande situatie moet worden uitgegaan.
6.7
Verder stelt de rechtbank vast dat in bijlage 2 van het geluidrapport van
27 augustus 2016 is vermeld dat een bedrijfsduurcorrectie van 1,2 dB is toegepast.
De stelling van eiseres dat niet is nagegaan of een bedrijfsduurcorrectie moet worden toegepast slaagt dan ook niet.
6.8
Nu het bestreden besluit geen betrekking heeft op een omgevingsvergunning, kan hetgeen eiseres hieromtrent naar voren heeft gebracht in deze procedure niet aan de orde komen.
6.9
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van het handhavingsverzoek van eiseres mogen baseren op de geluidrapporten van 27 augustus 2016 en 16 maart 2017.
7.1
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat tijdens de uitgevoerde geluidmetingen op de achtergevel van de woning van eiseres het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldeed aan de grenswaarden als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Verweerder was daarom niet bevoegd om handhavend tegen belanghebbende op te treden ten aanzien van het installatiegeluid veroorzaakt door de inrichting.
7.2
Verweerder heeft daarom het verzoek van eiseres terecht en op goede gronden afgewezen.
8. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.