ECLI:NL:RBDHA:2018:3095
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot een schuldregeling aangeboden door de verzoeker
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een bijbehorend verzoek tot goedkeuring van een schuldregeling. De verzoeker, die een totale schuld heeft van € 26.094,41 aan zes schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden waarbij aan concurrente schuldeisers 100% van hun vordering wordt voldaan binnen een termijn van 35 maanden. De verweerster, Defam B.V., vertegenwoordigt 84,1% van de totale schuldenlast en heeft geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, omdat zij van mening was dat er ruimte moest zijn voor het honoreren van de rente op de vordering.
De rechtbank heeft de weigering van Defam B.V. beoordeeld aan de hand van de belangenafweging zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank overweegt dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan het belang van Defam B.V. om de rente te ontvangen. De rechtbank concludeert dat de weigering van Defam B.V. onredelijk is, aangezien de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de regeling en de verzoeker in staat is om de 100% betaling te realiseren.
De rechtbank heeft vervolgens Defam B.V. bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat hij geen belang meer heeft bij dat verzoek. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die een rechtbank maakt bij de beoordeling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling.