ECLI:NL:RBDHA:2018:3095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
C/09/546481 / FT RK 18/110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot een schuldregeling aangeboden door de verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een bijbehorend verzoek tot goedkeuring van een schuldregeling. De verzoeker, die een totale schuld heeft van € 26.094,41 aan zes schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden waarbij aan concurrente schuldeisers 100% van hun vordering wordt voldaan binnen een termijn van 35 maanden. De verweerster, Defam B.V., vertegenwoordigt 84,1% van de totale schuldenlast en heeft geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, omdat zij van mening was dat er ruimte moest zijn voor het honoreren van de rente op de vordering.

De rechtbank heeft de weigering van Defam B.V. beoordeeld aan de hand van de belangenafweging zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank overweegt dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan het belang van Defam B.V. om de rente te ontvangen. De rechtbank concludeert dat de weigering van Defam B.V. onredelijk is, aangezien de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de regeling en de verzoeker in staat is om de 100% betaling te realiseren.

De rechtbank heeft vervolgens Defam B.V. bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat hij geen belang meer heeft bij dat verzoek. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die een rechtbank maakt bij de beoordeling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/546481 / FT RK 18/110
Vonnis van 9 maart 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Defam B.V.,
gevestigd te Bunnik,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 18 januari 2018 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018. Bij die gelegenheid is verzoeker verschenen en gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 26.094,41 aan zes schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoeker bedraagt € 21.942,16, zijnde 84,1% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoeker is bij brief van 28 september 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan voor 100% van hun vordering.
2.4
Volgens de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting heeft verzoeker inkomsten uit arbeid ter hoogte van € 2.294,88 per maand en is voor verzoeker een Vrij Te Laten Bedrag berekend van € 1.552,59. Daarvan uitgaande is maandelijks een bedrag voor betaling aan schuldeisers beschikbaar van € 742,29. Onder de huidige omstandigheden kan in de schuldsanering 100% worden aangeboden binnen een termijn van 35 maanden.
2.5
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft bij brief van 7 februari 2018 aan haar weigering ten grondslag gelegd dat indien in 36 maanden 100% van de vordering kan worden voldaan, er “ook ruimte moet zijn om een passende regeling te treffen en het initiële contract en de daarin overeengekomen rente te honoreren.” Bovendien is onvoldoende aangetoond dat sprake is van een problematische schuldensituatie, aldus verweerster.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweerster – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw. zullen onder meer de volgende
omstandigheden een rol kunnen spelen (zie ook de conclusie van A-G Timmerman voor HR 14 december 2012, LJN BY0966, nr. 2.6. e.v.):
- is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaarfinancieel in staat moet worden geacht;
- bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
- hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregelinginstemmende schuldeisers.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3
De weigering van het aanbod om haar vordering geheel voldaan te krijgen houdt in beginsel zelf al de onredelijkheid daarvan in zich. Betaling weigeren staat een schuldeiser immers niet zomaar vrij.
4.4
Een dergelijk aanbod waarbij niet direct, maar na drie jaar wordt betaald, terwijl de uitkomst geprognotiseerd en niet gegarandeerd is, is echter een aanbod voor een betalingsregeling. Omdat een soms reëel, soms theoretisch risico op niet-volledige betaling wordt geaccepteerd heeft het de vorm van een akkoord. Bij een weigering van een onderbouwd aanbod als het onderhavige moeten de belangen van de weigeraar, mede gelet op hetgeen onder 4.3 werd overwogen, zeer zwaar wegen.
4.5
Verweerster heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat – kort gezegd – de rente over de drie jaren vóór uiteindelijke voldoening onbetaald blijft. De rechtbank constateert dat, zou verzoeker worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp), hij vanaf dat moment geen rente verschuldigd is over de vordering (artikel 303, eerste lid, Fw). Die renteverplichting herleeft slechts in bij de wet geregelde gevallen met terugwerkende kracht – bij een succesvol einde aan de wsnp herleeft ze niet (artikel 303, tweede lid, Fw.) Na de wsnp zou verweerster die rente in elk geval niet ontvangen; dat maakt het aangevoerde belang bij weigering een relatief onbeduidend belang.
4.6
Hoewel verweerster weliswaar bijna 85% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, raakt zij met haar weigering de belangen van de andere 5 schuldeisers die met het aangeboden akkoord hebben ingestemd. Bij betaling van een dusdanig hoog percentage zijn de belangen van die schuldeisers zwaarwegend.
4.7
Het belang van verzoeker bij dit akkoord en de belangen van de overige schuldeisers wegen, zeker nu volledige betaling van de vorderingen wordt aangeboden, zwaarder dan het belang van verweerster om tot een betalingsregeling te komen waarbij ook nog de rente vergoed wordt. Die belangen wegen dusdanig veel zwaarder dat verweerster in redelijkheid niet tot haar weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.
4.8
De rechtbank veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker tot op heden begroot op nihil.
4.9
In het verzoek om toepassing van de wsnp zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hij geen belang meer heeft bij dat verzoek. Aan de vraag of sprake is van een problematische schuldensituatie komt de rechtbank dan ook niet toe.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt Defam B.V. in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling;
5.2
veroordeelt Defam B.V. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker tot op heden begroot op nihil;
5.3
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2018 in tegenwoordigheid van C.D. Woodley, griffier.
De griffier is buiten staat dit
vonnis te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.