Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij 1] ,
[eisende partij 2],
[eisende partij 3],
[eisende partij 4],
[eisende partij 5],
[eisende partij 6],
1.De procedure
- de dagvaarding, met zestien producties;
- de conclusie van antwoord, tevens antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, met negenentwintig producties;
- het tussenvonnis van 13 september 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2018.
2.De feiten
3.Het geschil in het incident op grond van artikel 843a Rv
- het penitentiair dossier van [X] ;
- het selectieadvies en alle overige bij de overdracht van [X] aan de [PI 1] gezonden documentatie;
- de ’cv’s van de personen die onderdeel hebben uitgemaakt van de calamiteitenonderzoeks-commissie;
- een ISO-lijst aangaande het incident in de [PI 1] voorafgaand aan het fatale incident, waarbij er spanningen waren tussen Marokkanen en Antillianen.
4.Het geschil in de hoofdzaak
‘effective remedy’moet bieden. Deze houdt volgens vaste rechtspraak van het EHRM naast een deugdelijk, onafhankelijk officieel onderzoek, vergoeding in van zowel de materiële als de immateriële schade van de nabestaanden. De uitsluiting van immateriële schadevergoeding van artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) is, in elk geval bij aansprakelijkheid van de Staat, in strijd met het EVRM.
5.De beoordeling
in het incident
Schending recht op leven (art. 2 EVRM)
het plaatsingsbeleid
selectie en plaatsing van [X]
structureelheeft schuldig gemaakt aan gedrag dat de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting verstoort. De Staat heeft genoegzaam toegelicht, gegeven ook de rechtspraak van de RSJ, dat [X] weliswaar geweldsincidenten heeft veroorzaakt tijdens zijn detentie, maar vanwege zijn overigens rustige gedrag niet structureel een beheersrisico in die zin dat plaatsing op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden geïndiceerd was. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [X] onder die omstandigheden op de voet van artikel 19 lid 1 Pbw en artikel 7 van de toenmalige regeling in de [PI 1] worden geplaatst op een afdeling met algehele gemeenschap. Aan dit oordeel draagt bij dat getuige [getuige 2] (psycholoog van de [PI 1] ) heeft verklaard dat veel gedetineerden een agressieprobleem hebben en dat de agressieproblematiek van de meesten ook in een regime van algehele gemeenschap goed beheersbaar is met het bestaande systeem van straffen en/of maatregelen. Voorts weegt mee dat plaatsing op een BPG-afdeling steeds tijdelijk is en beperkt is tot het moment waarop de gedetineerde voldoende stabiel is en normaal gedrag vertoont om terugkeer naar een reguliere afdeling verantwoord te doen zijn. Dat betekent dat ook indien [X] wel op een BPG-afdeling was geplaatst, hij door tijdsverloop en normaal gedrag weer regulier in de [PI 1] geplaatst had kunnen en, gelet op artikel 2 lid 4 Pbw, moeten worden.
overdracht van [X]
Documentatieverleden [X]
signalen gedrag [X]
contrabande
Aansprakelijkheid voor gebreken aan het gebouw van de [PI 1] (art. 6:174 BW)
Ontbreken effectief en officieel onderzoek (artt. 1 en 13 EVRM)