ECLI:NL:RBDHA:2018:3076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
C/09/527162 / HA ZA 17-184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot vrijwaring in een merkinbreukzaak met meerdere gedaagden

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een incident tot vrijwaring in een merkinbreukzaak. De eiseressen, bestaande uit verschillende vennootschappen, waaronder Société en Commandite Simple MHCS en Société Jas Hennessy & Co, hebben gedaagden aangeklaagd wegens vermeende inbreuk op hun Unie- en Beneluxmerken, specifiek gericht op alcoholische dranken. De gedaagden, waaronder F. Loendersloot Internationale Expeditie B.V. en Flint Logistics B.V., zijn niet verschenen in de hoofdzaak. In het incident vorderen gedaagden sub 15 en 16 om andere gedaagden in vrijwaring op te roepen, met het argument dat zij mogelijk regres kunnen nemen op deze partijen bij een ongunstige uitspraak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vordering tot oproeping in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden sub 15 en 16 belang hebben bij de oproeping van de andere gedaagden, gezien hun rol als (indirect) bestuurders van de Van Caem-vennootschappen. De rechtbank heeft hen toegestaan om gedaagden 7 t/m 14 in vrijwaring op te roepen en ook elkaar in vrijwaring op te roepen. De vordering tot oproeping van gedaagden 1 t/m 6 is echter afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de grondslag voor vrijwaring niet voldoende is onderbouwd.

De rechtbank heeft de termijn voor oproeping in vrijwaring vastgesteld op vier weken en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak. De hoofdzaak is doorverwezen naar de rol voor conclusie van antwoord, waarbij de rechtbank verdere beslissingen aanhoudt. Dit vonnis is uitgesproken op 14 maart 2018 door mr. M.E. Kokke.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/527162 / HA ZA 17-184
Vonnis in incident tot vrijwaring van 14 maart 2018
in de zaak van
1. de vennootschap naar Frans recht
SOCIÉTÉ EN COMMANDITE SIMPLE MHCS,
gevestigd te Epernay (Frankrijk),
2. de vennootschap naar Frans recht
SOCIÉTÉ JAS HENNESSY & CO,
gevestigd te Cognac (Frankrijk),
3. de vennootschap naar Pools recht
POLMOS ZYRARDOW SP. ZO. O.,
gevestigd te Zyrardow (Polen),
4. de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
MACDONALD & MUIR LIMITED,
gevestigd te Edinburgh (Schotland),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F. LOENDERSLOOT INTERNATIONALE EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINT LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINT WAREHOUSING B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LLOGS B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,

5 [gedaagde sub 5] ,

wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PURE HANDLING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VCKG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VCE COMPANIES B.V.,
gevestigd te Leiden,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JMN B.V.,
gevestigd te Leiden,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELICASEA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L.B. 11 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEST FOR DRINKS (BFD) B.V.,
gevestigd te Soest,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRANDS COLLECTION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KFW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
15.
[gedaagde sub 15] ,
wonende te [woonplaats 2] ( [land] ),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot vrijwaring,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
16.
[gedaagde sub 16] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot vrijwaring,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident, zullen hierna Hennessy c.s. worden genoemd. Eisers in het vrijwaringsincident, gedaagde sub 15 en gedaagde sub 16 in de hoofdzaak, worden hierna ook [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] genoemd. Gedaagden sub 1 t/m 5 worden tezamen aangeduid als het Loendersloot-concern., gedaagden sub 7 tot en met 16 als het Van Caem-concern.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in (het bevoegdheids)incident van 6 december 2017 (hierna: het tussenvonnis);
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring van [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] van 27 december 2017;
  • de incidentele conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van Hennessy c.s. van 10 januari 2018.
1.2.
Vonnis in het incident tot vrijwaring is nader bepaald op heden.
2. Het geschil in de hoofdzaak en het bij dagvaarding ingestelde incident tot het treffen van provisionele vorderingen
2.1.
Het geschil in de hoofdzaak ziet in de kern op gestelde merkinbreuk door gedaagden op verschillende Unie- en Benelux-merken van Hennessy c.s. voor onder meer alcoholische dranken (hierna: de Hennessy-Merken) en op daaruit voortvloeiende vorderingen tot niet-inbreuk, schadevergoeding, winstafdracht en nevenvorderingen, zowel in de hoofdzaak, als (deels) bij wijze van provisionele voorzieningen. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent in het tussenvonnis in r.o. 2.1 t/m r.o. 2.3.5 is opgenomen.
2.2.
In de procedures tussen Hennessy c.s. enerzijds en [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] anderzijds, zijn de vorderingen beperkt tot – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] onrechtmatig jegens Hennessy c.s. hebben gehandeld vanwege het onbehoorlijk besturen van de rechtspersonen waaraan zij feitelijk leiding geven en/of (indirect) bestuurder zijn,
  • een gebod aan [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] om deze rechtspersonen de inbreuken op de Hennessy-Merken te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden (tevens bij wijze van provisionele voorziening voor de duur van de procedure);
  • hoofdelijke veroordeling van gedaagden sub 7 tot en met 16 (waaronder [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] ) tot afdracht van nettowinst en
  • een verklaring voor recht dat gedaagden 7 t/m 16 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Hennessy c.s. hebben geleden ten gevolge van hun inbreukmakend c.q. onrechtmatig handelen;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van de gedaagden in de overeenkomstig artikel 1019h Rv te begroten proceskosten in de hoofdzaak en in het incident tot het treffen van provisionele voorzieningen.
2.3.
Kort samengevat en voor zover in het kader van het thans te beoordelen incident van belang, leggen Hennessy c.s. aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 16] en [gedaagde sub 15] zijn (indirect) bestuurder en/of feitelijk beleidsbepaler van gedaagden sub 7 t/m 14 (hierna ook: de Van Caem-vennootschappen). [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] zijn/waren op de hoogte van de inbreukmakende en onrechtmatige activiteiten van de Van Caem-vennootschappen en gelet op hun positie zijn/waren zij in staat en verplicht om die activiteiten te voorkomen. Nu zij dit hebben nagelaten, hebben zij in strijd gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid die zij jegens Hennessy c.s. in acht dienen te nemen, hetgeen onrechtmatig is. Dit heeft tot gevolg dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het inbreukmakende en onrechtmatige handelen door de Van Caem-vennootschappen. [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] zijn ook hoofdelijk aansprakelijk voor de ten gevolge van die activiteiten door Hennessy c.s. geleden schade, voor door de Van Caem-vennootschappen af te dragen winst en voor de proceskosten waarin de Van Caem-vennootschappen veroordeeld worden.

3.Het geschil in het vrijwaringsincident

3.1.
[gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] vorderen in dit incident dat hen wordt toegestaan gedaagden 1 t/m 14 in vrijwaring op te roepen, met veroordeling van Hennessy c.s. in de kosten van het incident. Aan deze vordering leggen zij ten grondslag dat zij bij een voor hen veroordelend vonnis mogelijk een (regres)vordering hebben op gedaagden 1 t/m 14. Voorts vorderen [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] dat hen wordt toegestaan ook elkaar in vrijwaring op te roepen. Zij verzoeken tot slot om ter voorkoming van mogelijke betekeningsperikelen aan hen een termijn van drie maanden toe te staan.
3.2.
Hennessy c.s. refereert zich voor wat betreft de oproeping in vrijwaring aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij heeft aangevoerd dat daarbij zo kort mogelijke termijnen moeten worden bepaald en gehandhaafd. Ter onderbouwing hiervan heeft zij erop gewezen dat [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] al sinds 22 november 2016 in het bezit zijn van de inleidende dagvaarding en zich al op 29 maart 2017 hebben gesteld. Er zijn in de hoofdzaak geen nieuwe feiten of nieuwe partijen opgekomen, zodat er geen reden was om negen maanden te wachten met het nemen van een incidentele conclusie tot vrijwaring.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen, dit in een zoveel mogelijk tegelijkertijd met de hoofdzaak te behandelen vrijwaringszaak. Er is geen aanleiding om voor het oproepen in vrijwaring van medegedaagden, zoals hier aan de orde, een andere maatstaf te hanteren.
4.2.
[gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] hebben aangevoerd dat de interne aansprakelijkheid anders kan liggen dan de externe aansprakelijkheid, zodat zij de nadelige gevolgen van een voor hen ongunstige afloop van de hoofdzaak mogelijk op (een) medegedaagde(n) of op elkaar als mede-feitelijk leider of bestuurder, kunnen verhalen. De rechtbank acht de gevorderde vrijwaringen met betrekking tot gedaagden 7 t/m 14 in de gegeven situatie, waarin in de hoofdzaak hoofdelijke veroordeling is gevorderd, toewijsbaar. Aan [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] zal eveneens worden toegestaan om elkaar in vrijwaring op te roepen. Het is aannemelijk dat zij er belang bij hebben om bij een veroordelend vonnis in de hoofdzaak, tegelijkertijd duidelijkheid te verkrijgen omtrent hun onderlinge aansprakelijkheid. Hennessy c.s. heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd.
4.3.
Ten aanzien van gedaagden 1 t/m 6 zal de vordering tot oproeping in vrijwaring worden afgewezen. De grondslag voor de vrijwaring van deze partijen stoelen [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] eveneens op (een vermeend) gevorderde hoofdelijke veroordeling met betrekking tot ‘alle gedaagden’. Dit berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het petitum. Eisers in het incident moet worden nagegeven dat het – 25 pagina’s tellende – petitum in dit opzicht niet steeds duidelijk en consequent is geformuleerd. Echter, een letterlijke lezing, die inhoudt dat op enkele punten (ook) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] wordt gevorderd ten aanzien van gedaagden 1 t/m 6 (die behoren tot een ander concern, respectievelijk een andere privé persoon is), is niet te rijmen met de tekst van het petitum gelezen in samenhang met de dagvaarding. [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] doelen in het bijzonder op de volgende vorderingen:
de proceskostenveroordelingen in het incident (petitum sub A.XI, dagvaarding p. 157) en in de hoofdzaak (petitum sub B.XXVI, dagvaarding p. 172);
de dwangsommen in het incident (petitum sub A.VII, dagvaarding p. 152) en in de hoofdzaak (petitum sub B. XII, dagvaarding p. 163);
winstafdracht (petitum sub B.XIX, dagvaarding p. 170) en
schadevergoeding (petitum sub B.XX, dagvaarding p. 170; althans de rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat hier niet (uitsluitend) een verklaring voor recht wordt gevorderd maar gelet op de toevoeging ‘nader op de maken bij staat’ ook een veroordeling tot vergoeding van die schade).
4.4.
Aan (i) de gevorderde proceskostenveroordeling heeft Hennessy c.s. in het incident wél en in de hoofdzaak niet de zinsnede toegevoegd dat ‘
een verdeling wordt gemaakt van de proceskosten van Hennessy over de verschillende (groepen van) gedaagden’. Lezing van het petitum in samenhang met de dagvaarding, waarin met betrekking tot gedaagden 1 t/m 6 is gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] daarvan bestuurder of feitelijk beleidsbepaler zijn, brengt mee dat het petitum op dit punt aldus moet worden begrepen dat steeds bedoeld is om hoofdelijke aansprakelijkheid voor de proceskosten per groep van gedaagden te vorderen, dat wil zeggen binnen concern-verband. Dit volgt met name uit de toelichting onder het kopje ‘Bestuurdersaansprakelijkheid’ op pagina’s 78-80 van de dagvaarding. Daar (i.h.b. in randnummer 8.68) wordt expliciet onderscheiden bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagde 5 voor de vennootschappen van het Loendersloot-concern (gedaagden 1 t./m 4) enerzijds en aansprakelijkheid van [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] voor vennootschappen behorende tot het Van Caem-concern (gedaagden 7 t/m 14) anderzijds. In 8.71 wordt vervolgens geconcludeerd dat de feitelijke beleidsbepalers/ indirecte bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het vergoeden van schade en het afdragen van nettowinst ‘
van hun respectieve[lijke] concern’. Bij de aansprakelijkheid voor de juridische kosten wordt in diezelfde paragraaf vermeld ‘
naar rato verdeeld over de concerns.’ Een en ander brengt mee dat de vorderingen aldus moeten worden begrepen dat alleen hoofdelijkheid ‘binnen concern-verband’ wordt gevorderd, dat wil zeggen enerzijds van voor partijen die onderdeel uitmaken van het Loendersloot-concern, anderzijds voor partijen die onderdeel uitmaken van het Van Caem-concern. Gedaagde 6 valt hier geheel buiten. De gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proceskosten kan dan ook niet tot verhaal van [gedaagde sub 15] en/of [gedaagde sub 16] , die tot het Van Caem-concern gerekend worden, op (één van) de gedaagden 1 t/m 6 leiden.
4.5.
Ten aanzien van (ii) de dwangsommen, is geen hoofdelijke verschuldigdheid gevorderd. Gevorderd is om te bepalen dat, wanneer door (een van de) gedaagden geen gevolg wordt gegeven aan een aantal limitatief opgesomde bevelen (die zich richten tot verschillende groepen van gedaagden): “
voor ieder van de gedaagden afzonderlijk een dwangsom wordt verbonden”. De rechtbank leest hier – mede gelet op de tekst van de dagvaarding – geen mogelijke (mede)aansprakelijkheid van [gedaagde sub 15] en/of [gedaagde sub 16] voor dwangsommen van gedaagden 1 t/m 6 in, zodat ook hieruit geen regresrecht van hen op die gedaagden kan voortvloeien.
4.6.
De gevorderde winstafdracht en schadevergoeding zijn in de dagvaarding opgenomen onder een (sub)kop getiteld ‘
Ten aanzien van gedaagden sub 7 tot en met 16’. Voor zover onder die kop wordt verwezen naar gedaagden ziet dat derhalve niet op gedaagden 1 t/m 6. Dit brengt meer dat ook hieruit geen regresvordering van [gedaagde sub 15] en/of [gedaagde sub 16] op die gedaagden kan ontstaan, zodat geen grondslag bestaat om hen in vrijwaring op te roepen.
4.7.
De termijn voor oproeping in vrijwaring zal worden bepaald op vier weken, ter voorkoming van verdere vertraging van de procedure. Er bestaat geen aanleiding voor het hanteren van een ruimere (of juiste krappere) termijn. De in vrijwaring op te roepen partijen zijn reeds partij bij en hebben zich alle gesteld in de hoofdzaak. Geen van de op te roepen partijen is buiten Nederland gevestigd, met uitzondering van [gedaagde sub 16] die in België woont, die al een advocaat heeft in Nederland en die bovendien al bekend is met het vrijwaringsincident omdat hij daarin tevens eiser is.
4.8.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.In de hoofdzaak

5.1.
Nu alle partijen die worden opgeroepen in de vrijwaringsprocedures reeds partij zijn in de hoofdzaak, ziet de rechtbank geen aanleiding om de hoofdprocedure langer aan te houden en wordt een datum bepaald voor het nemen van de conclusie van antwoord.

6.De beslissing

De rechtbank:
in het incident:
6.1.
staat [gedaagde sub 15] en [gedaagde sub 16] toe om gedaagden 7 t/m 14 in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van
woensdag 11 april 2018;
6.2.
staat [gedaagde sub 16] toe om [gedaagde sub 15] in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van
woensdag 11 april 2018;
6.3.
staat [gedaagde sub 15] toe om [gedaagde sub 16] in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van
woensdag 11 april 2018;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.5.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
6.6.
verwijst de zaak naar de rol van
25 april 2018voor conclusie van antwoord;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.