In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, die in Nederland verdacht wordt van oplichting en sinds 12 juni 2017 in voorarrest zit, vorderde dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie, hem zou toestaan om gerolde vingerafdrukken te laten afnemen en deze te vergelijken met vingerafdrukken van een andere persoon, [X]. Eiser stelde dat hij het slachtoffer was van identiteitsfraude en dat het onderzoek naar zijn identiteit onzorgvuldig was uitgevoerd. Hij voerde aan dat hij recht had op een zorgvuldig onderzoek naar zijn identiteit en dat gedaagde onrechtmatig handelde door hem dit onderzoek te ontzeggen.
De voorzieningenrechter overwoog dat eiser in de Nederlandse strafzaak de mogelijkheid had om aanvullend onderzoek te vragen en dat hij deze mogelijkheid had benut. De rechter concludeerde dat er geen ruimte was voor een civiele vordering die hetzelfde doel had als de strafzaak. Daarnaast werd geoordeeld dat eiser geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, aangezien de datum van feitelijke overlevering nog niet bekend was en hij al een rechtsgang had benut. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de noodzaak voor eiser om gebruik te maken van de beschikbare rechtsgang in de strafzaak. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de bestaande procedures en heeft de vorderingen van eiser afgewezen.