Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.de maatschap [MB] ,kantoorhoudende te Den Haag, verder te noemen: MB,2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Okkie Noordwijk B.V.,gevestigd te Noordwijk, verder ook te noemen: Okkie,verwerende partijen, tevens verzoekende partijen inzake een zelfstandig tegenverzoek,gemachtigde: mr. W. de Jong,3. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Caami B.V.,gevestigd te Voorschoten, verder ook te noemen Caami,
gemachtigde: mr. L.M. Baeten.
1.Procedure
- het verzoekschrift van [werknemer] , ingekomen ter griffie op 22 december 2018, met producties;
- de wijzigingen van eis van [werknemer] , ingekomen ter griffie op 25 januari 2018, met de op 26
januari 2018 ingekomen producties;
- het verweerschrift tevens houdende tegenverzoek van MB en Okkie, ingekomen ter griffie
op 5 februari 2018, met producties;
- het verweerschrift van Caami, ingekomen ter griffie op 6 februari 2018, met producties;
op 12 februari 2018 en de daarbij door partijen overgelegde pleitaantekeningen.
2.Feiten
-werkzaamheden te verrichten voor een cliënt van MB voor wie hij bij MB werkzaam is geweest
-te gaan samenwerken met een van de werknemers met wie hij tijdens de werkzaamheden heeft samengewerkt.
-Caami, waarvan de heer [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) [functie] is;
-Okkie, waarvan de heer [betrokkene 2] (hierna: ‘ [betrokkene 2] ’) [functie] is.
3.Het verzoek van [werknemer] en het daartegen gevoerde verweer
primair:
I verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 40.000,00 bruto;
II verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd, zijnde € 21.043,80 bruto;
III verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding conform artikel 7:673 BW ad € 19.875,00 bruto;
IV verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de bonus ad € 9.417,00 bruto;
V verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke eindafrekening, bestaande uit niet-genoten vakantiedagen en opgebouwd vakantiegeld tot aan de datum uitdiensttreding;
subsidiair (voor het geval de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het ontslag op staande voet):
verwerende partijen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een vergoeding wegens het in stand houden van het beding in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst in de periode van 1 – 31 december 2017;
primair en subsidiair:
verwerende partijen te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden ervan tot de dag der algehele voldoening, en tot betaling van (zo begrijpt de kantonrechter) de proceskosten inclusief een bedrag aan salaris voor zijn gemachtigde.
medeondertekenen;
-die klanten offertes mocht sturen;
Op 27 november 2017 bleek dat [werknemer] een vijftal jaarrekeningen had getekend. Het was [werknemer] binnen MB nog niet toegestaan om dit zelfstandig te doen, zoals ook valt op te maken uit het beoordelingsformulier d.d. 28 november 2016.
Op 8 november 2017 heeft [werknemer] op briefpapier van GBA offertes getekend en uitgestuurd aan klanten van MB; hij heeft ook onjuiste mededelingen gedaan over MB aan klanten en geprobeerd de klant [klant] onder valse voorwendselen te bewegen over te stappen naar GBA. Ook heeft [werknemer] integrale, vertrouwelijke klantendossiers van MB gestuurd aan GBA. Dit handelen is onrechtmatig jegens MB en Okkie, in strijd met goed werknemerschap en in strijd met artikel 6 van de arbeidsovereenkomst, dat [werknemer] verplicht tot geheimhouding. Anders dan [werknemer] betoogt hebben Okkie en Caami nooit overeenstemming bereikt over de verdeling en splitsing. [werknemer] heeft door het ontslag geen schade geleden; toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding is daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het voorstel van [betrokkene 2] inzake de bonus is achterhaald door de gebeurtenissen erna.
4.Het tegenverzoek van MB en Okkie en het verweer van [werknemer]
5.Beoordeling van het verzoek van [werknemer]
Als dringende reden noemt MB: het tekenen van vijf jaarrekeningen zonder daartoe bevoegd te zijn, en het op 8 november 2017 op briefpapier van GBA namens GBA offertes uitbrengen aan klanten van MB. Ter zitting heeft [werknemer] erkend dat hij vijf jaarrekeningen heeft getekend terwijl hij van MB geen toestemming had gekregen om jaarrekeningen te tekenen. Het uitbrengen van eerdergenoemde offertes tijdens werktijd zonder toestemming van MB (in de persoon van [betrokkene 2] ) is door [werknemer] niet weersproken. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [werknemer] verwijtbaar heeft gehandeld. De aard en de ernst van deze handelingen acht de kantonrechter echter niet van dien aard dat van MB redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als de navolgende omstandigheden in aanmerking worden genomen.
a. Gedurende zijn dienstverband heeft [werknemer] altijd goed gefunctioneerd; eerdere laakbare handelingen of waarschuwingen zijn immers niet gesteld of gebleken.
b. Als Registeraccountant is (naar MB niet heeft weersproken) [werknemer] formeel bevoegd tot het tekenen van jaarstukken.
c. Gesteld noch gebleken is dat het tekenen van de betreffende jaarstukken tot schade voor MB heeft geleid.
d. De door [werknemer] uitgebrachte offertes waren gericht aan klanten van MB die volgens de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ondertekende lijst per 1 januari 2018 met Caami ( [betrokkene 1] ) mee zouden gaan naar GBA en de betreffende offertes zijn uitgebracht met instemming van [betrokkene 1] .
e. [werknemer] had [betrokkene 2] daarvoor weliswaar geen toestemming gevraagd, maar laatstgenoemde had [werknemer] ook geen instructies gegeven over de wijze waarop die klanten mochten of (niet) moesten worden geïnformeerd.
d. Het feit dat [werknemer] deze offertes tijdens werktijd heeft opgesteld is laakbaar, maar MB had de daarmee gemoeide tijd op het loon van [werknemer] kunnen inhouden of zij had [werknemer] kunnen vragen die tijd in te halen.
De door MB gedane melding bij AFM staat los van het ontslag. Bij de beslissing over het al dan niet toekennen van een billijke vergoeding moet die melding daarom buiten beschouwing blijven.
De kantonrechter stelt vast dat in artikel 4 lid 3 van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft de bonus wordt verwezen naar separaat verstrekte algemene arbeidsvoorwaarden. Deze arbeidsvoorwaarden zijn niet in het geding gebracht. Ter zitting heeft [werknemer] noch MB kunnen aangeven op welke wijze de hoogte van de bonus moet worden berekend.
Een en ander maakt dat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [werknemer] recht heeft op eerdergenoemde bonus dan wel op een ander (lager) bedrag. De vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Voor toekenning van een dergelijke vergoeding is vereist dat [werknemer] in genoemde periode door het beding in belangrijke mate is belemmerd om anders dan in dienst van MB werkzaam te zijn (zie artikel 7:653 lid 5 BW). [werknemer] heeft echter nagelaten zijn verzoek te onderbouwen met feiten of omstandigheden die maken dat sprake is van die situatie. De vordering zal daarom worden afgewezen.
6.Beoordeling van het tegenverzoek van MB en Okkie
7.Beslissing
zijde van [werknemer] worden vastgesteld op nihil.
zitting van 14 maart 2018.