3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Onherstelbaar vormverzuim?
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het ontgrendelen van de telefoon van de verdachte blijkt dat de verbalisanten de verdachte eerst hebben gevraagd of hij hieraan wilde meewerken. Dit weigerde hij. Vervolgens hebben zij de verdachte gevorderd aan ontgrendeling mee te werken en hebben zij de verdachte tegen de muur en in de transportboeien geplaatst om verdere escalatie te voorkomen, aangezien de verdachte fysiek tegenwerkte. Bij het plaatsen van de duim van de verdachte op zijn telefoon zag verbalisant [verbalisant] dat de verdachte met flinke kracht in zijn telefoon kneep. [verbalisant] heeft vervolgens met geweld voorkomen dat de verdachte zijn telefoon en daarmee eventueel bewijsmateriaal zou vernielen. Hierna heeft de verdachte meegewerkt en – nadat pogingen om de telefoon te ontgrendelen door zijn vingerafdruk mislukten – de code van zijn telefoon ingetoetst.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een schending van de artikelen 3, 6 of 8 van het EVRM dan wel van de Ambtsinstructie voor de politie. De verdachte werd immers verdacht van zeer ernstige feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving van twee jonge kinderen, en op het moment waarop zijn medewerking aan ontgrendeling van zijn telefoon werd gevraagd, had de politie geen idee waar de kinderen verbleven. Er was dan ook een spoedeisend belang om zo snel mogelijk de verblijfplaats van de kinderen te achterhalen. Dan is enige dwang daarbij geoorloofd en ook noodzakelijk en hoeft niet eerst contact met een raadsman gelegd te worden. Niet is gebleken dat de politie disproportioneel heeft gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een vormverzuim.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1]
Het verweer van de raadsman dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] niet betrouwbaar zouden zijn, wordt verworpen. Haar verklaringen worden in belangrijke mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaringen zijn bovendien vanaf het begin steeds gedetailleerd en consistent geweest. Het arbeidsverleden van [slachtoffer 1] is in dit verband volstrekt niet relevant. De rechtbank acht het overigens ongepast dat de raadsman de betrouwbaarheid van aangeefster tracht te ondermijnen door haar als persoon in diskrediet te brengen, zonder dat zij daarop kan reageren.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank merkt op dat zij de verklaring van [slachtoffer 2] niet voor het bewijs zal bezigen, omdat deze geen betrekking heeft op de vragen die de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv moet beantwoorden.
De rechtbank ziet echter geen reden om de verklaring van [slachtoffer 3] niet voor het bewijs te bezigen. Het verzoek van de raadsman om de kinderen te doen horen bij de rechter-commissaris is afgewezen omdat de rechtbank het belang van de kinderen om niet aan een getuigenverhoor te worden onderworpen zwaarder vond wegen en omdat de vragen die de raadsman wilde stellen niet zagen op enige door de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Voorts is van belang dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet ‘sole and decisive’ is, omdat deze verklaring steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen.
Feit 1
Op 30 augustus 2017 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte in haar woning in Delft. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar de dag ervoor met een dubbelgevouwen riem had geslagen. Zij voelde hierbij stekende pijn in haar gezicht en nek. In totaal werd ze tussen de tien en vijftien keer geslagen. Ook heeft hij haar meerdere keren met zijn vuisten en vlakke hand op haar lichaam geslagen. Dit deed veel pijn. In de ochtend van 30 augustus 2017 heeft de verdachte haar meerdere malen met een oplaadkabel van een telefoon op haar lichaam geslagen. Zij voelde hierbij pijn op haar lichaam.
Op 9 september 2017 is aangeefster nogmaals door de politie gehoord en heeft zij verklaard dat de verdachte haar met de riem van top tot teen heeft geslagen. Met zijn vlakke hand en vuisten heeft hij haar op haar gezicht en armen geslagen. Ook heeft de verdachte haar op haar benen en arm geschopt, aldus aangeefster.
Aangeefster heeft de riem en de oplaadkabel waarmee zij is geslagen, aan de politie overhandigd.
Volgens de verdachte heeft hij haar niet mishandeld. Het letsel van aangeefster is veroorzaakt doordat zij met haar fiets is gevallen.
Door FARR (Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond) is onderzoek gedaan naar het letsel van aangeefster. In het rapport wordt vermeld dat de letsels van aangeefster niet kunnen zijn ontstaan door een val met een fiets, gelet op het soort letsel, de plaats op het lichaam en onderlinge samenhang van de letsels. De letsels kunnen daarentegen wel zijn ontstaan door het slaan met de door aangeefster aan de politie overhandigde broekriem en oplaadsnoer en door het slaan met vuisten alsmede door schoppen.
Dit rapport ondersteunt het scenario van aangeefster en niet dat van de verdachte. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten voor het scenario van de verdachte. Alles overziend acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster zowel op 29 augustus 2017 als op 30 augustus 2017 heeft mishandeld door haar te slaan met zijn vuisten, met een riem en met een oplaadkabel en door haar te schoppen.
De verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] hadden al gedurende lange tijd een relatie en ze hadden samen twee kinderen. Hoewel ze niet samenwoonden, was de verdachte naar eigen zeggen een paar dagen in de week bij aangeefster en de kinderen en hij bleef daar ook regelmatig slapen. Ook hadden de verdachte en aangeefster seks met elkaar. Bovendien bracht de verdachte vaak de kinderen naar school en haalde ze ook weer op.Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte en aangeefster als elkaars levensgezel beschouwd dienen te worden.
Feit 2 (vrijspraak)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 augustus 2017 zijn kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar school heeft gebracht in Delft en ze korte tijd later weer met een auto van school heeft opgehaald, waarna hij ze vervolgens heeft meegenomen naar de woning van zijn zus [zus verdachte] . Ook staat vast dat de kinderen uiteindelijk zijn aangetroffen in de woning van de buurvrouw van [zus verdachte] en dat zij in een kamer zaten waarvan de toegangsdeur geen deurklink had. Over de reden waarom de deur geen deurklink had is door de verschillende getuigen die zijn gehoord, wisselend verklaard. Zo heeft [getuige] verklaard dat de deurklink kapot was en heeft de buurvrouw verklaard dat zij haar kasten wilde beschermen tegen schade die door de deurklink zou kunnen ontstaan. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij de kamer niet uit konden, maar dat als zij moest plassen, de deur wel open kon, want dan werd er een deurklink gehaald.
Hoewel er zich – zoals hierna onder feit 3 ook zal worden overwogen – in het dossier aanwijzingen bevinden dat de verdachte de intentie had om de kinderen ten minste enige tijd bij hun moeder weg te houden, acht de rechtbank een en ander onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van de kinderen door de verdachte. Het enkele van school ophalen en met de auto naar zijn zus brengen is daartoe onvoldoende. De omstandigheid dat de kinderen vervolgens in het huis van de buurvrouw van de zus van de verdachte zijn terechtgekomen in een kamer met een deur zonder deurklink, kan niet aan de verdachte worden verweten omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Feit 3
Uit het gezagsregister is gebleken dat aangeefster het eenhoofdig ouderlijk gezag had en dat de verdachte derhalve geen wettig gezag had over hun kinderen. De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij wel het wettig gezag had, want hij heeft ze erkend en ze dragen zijn achternaam. De vraag of de verdachte terecht in de veronderstelling verkeerde dat hij het gezag had, is echter niet relevant. Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte dit feit heeft begaan moet alleen beoordeeld worden of de verdachte zijn kinderen (opzettelijk) aan het gezag van hun moeder heeft onttrokken, waarbij het (voor het opzet) niet relevant is of de verdachte eveneens gezag over de kinderen uitoefende.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. De verdachte heeft geen enkele logische verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat hij zijn kinderen op 30 augustus 2017 naar school heeft gebracht en ze korte tijd later weer van school heeft opgehaald. Hij heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de kinderen heeft opgehaald omdat hij in paniek was omdat hun moeder weg was en hij haar wilde gaan zoeken. Omdat hij niet wist hoe dat af zou lopen, heeft hij de kinderen maar vast van school gehaald.De rechtbank acht deze reden volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien heeft de verdachte aan de leerkrachten van de kinderen verteld dat hij de kinderen kwam ophalen omdat hun moeder gewond was en naar het ziekenhuis moest.
Uiteindelijk zijn de kinderen aangetroffen aan de [adres ] te Den Haag in het huis van de buurvrouw van de zus van de verdachte. In het huis van die zus zijn vervolgens de identiteitsbewijzen van de kinderen aangetroffen. Volgens de zus van de verdachte zaten deze identiteitsbewijzen in een mapje in een van haar schoenen en vond zij dit mapje toen zij haar schoen wilde aantrekken. In het mapje bevond zich tevens het rijbewijs van aangeefster [slachtoffer 1] en nog enkele andere pasjes van haar.Ook de telefoon van aangeefster is aangetroffen in het huis van deze zus van de verdachte.Ook hiervoor heeft de verdachte geen logische en begrijpelijke verklaring gegeven. Zowel zijn verklaring dat hij niets weet van de map met pasjes en rijbewijs als zijn verklaring dat hij de telefoon heeft meegenomen omdat hij dacht dat aangeefster misschien naar haar eigen telefoon zou bellen, omdat ze zijn nummer niet uit haar hoofd kende, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daar komt bij dat aangeefster heeft verklaard dat de identiteitsbewijzen van de kinderen voordat de verdachte hen naar zijn zus bracht, in haar portemonnee zaten. Het mapje dat is aangetroffen, heeft aangeefster herkend als het mapje van de verdachte.Bovendien heeft [slachtoffer 3] , de dochter van de verdachte, verklaard dat haar vader de portemonnee en de telefoon van haar moeder vanuit hun huis had meegenomen, nadat hij had ontdekt dat haar moeder niet meer thuis was.
Ten slotte heeft de verdachte zowel bij zijn aanhouding als later op het politiebureau niet willen zeggen waar zijn kinderen waren. Ter zitting heeft hij verklaard dat dit was omdat hij zich op zijn zwijgrecht wilde beroepen. Gelet op hetgeen de verbalisanten hieromtrent hebben gerelateerd, kan de rechtbank zich echter niet aan de indruk onttrekken dat hij niet wilde dat de kinderen werden gevonden, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging dat de verdachte zijn kinderen aan het gezag van hun moeder heeft willen onttrekken.
De rechtbank laat hierbij meewegen dat aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte zowel op 29 augustus als op 30 augustus 2017 heeft gezegd dat hij met de kinderen in Turkije wilde gaan wonen en dat aangeefster haar kinderen nooit meer zou zien.Ook bij hierbij past dat hij de identiteitsbewijzen van de kinderen meeneemt en in eerste instantie hun verblijfplaats niet bekend wil maken.
Alle hiervoor genoemde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van zijn kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die op dat moment nog geen twaalf jaren oud waren, aan het wettig over hen gesteld gezag.