ECLI:NL:RBDHA:2018:2951
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldigverklaring na niet betalen Educatieve Maatregel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 februari 2018, waarin het CBR zijn rijbewijs ongeldig verklaarde omdat hij de kosten van een opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer niet had voldaan. Verzoeker stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit van 14 november 2017, waarin hij verplicht werd de cursus te volgen, en dat hij op 20 februari 2018 de opleggingskosten alsnog had betaald. Hij voerde aan dat het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs onevenredige gevolgen voor hem had, aangezien hij als taxichauffeur afhankelijk was van zijn rijbewijs.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De rechter stelde vast dat verzoeker op 1 februari 2018 de verschuldigde bedragen niet had betaald, ondanks eerdere waarschuwingen van het CBR. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet tijdig had voldaan aan de verplichting om zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel. De rechter concludeerde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, gezien de strikte formulering van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.