ECLI:NL:RBDHA:2018:2935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en geen schending artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had samen met referente een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van onvoldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door referente was ingediend, maar dat het bezwaar en het beroep ook namens eiser zijn ingediend, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van de zaak uitgevoerd. Verweerder had in het bestreden besluit gesteld dat referente niet voldeed aan het middelenvereiste, omdat haar inkomen niet duurzaam was en er vermoedens bestonden van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van inmenging in het gezinsleven, aangezien het bestreden besluit betrekking had op een aanvraag en niet op een reeds verleende verblijfsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit geen schending van artikel 8 van het EVRM opleverde en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat niet werd voldaan aan het middelenvereiste. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017.
Referente is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is vervolgens gesloten.
Bij brief van 18 oktober 2017 is het onderzoek heropend. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 januari 2017. Referente is verschenen, bijgestaan door eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat, nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, en nu niet is gebleken dat hem dit redelijkerwijs niet verweten kan worden, het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de mvv-aanvraag namens eiser door referente is gedaan. Uit het bezwaarschrift volgt dat dit namens referente is ingediend, maar het bezwaar vermeldt tevens de naam van eiser en zijn V-nummer. Ook in de beschikking op bezwaar wordt vermeld dat het bezwaar namens eiser door referente is ingediend. Voorts is het beroepschrift door eiser ingediend en wordt in de aanvullende gronden de naam van eiser vermeld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar en het beroep moet worden geacht ook namens eiser te zijn ingediend. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op
23 oktober 2015 heeft referente ( [referente] ) namens eiser een aanvraag ingediend voor een mvv. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat referente niet aan het middelenvereiste voldoet.
3. Verweerder heeft het bezwaarschrift van referente ongegrond verklaard en zich – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. Het normbedrag dat voor eiser en referente geldt is € 1.507,80 per maand, exclusief vakantiegeld. Het inkomen dat referente bij [Stichting] verdient is niet duurzaam en is onvoldoende. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het dienstverband van referente bij [B.V. X] vermoedelijk gefingeerd is. Het totale aantal uren dat referente voor [Stichting] en voor [B.V. X] heeft gewerkt, is dermate veel dat verweerder het ongeloofwaardig acht om aan te nemen dat zij bij beide werkgevers het totaal aantal uren heeft gewerkt.
4. Eiser kan zich daarmee niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Referente heeft arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd bij [Stichting] (sinds 2014) en bij [B.V. X] (sinds 2015) en beschikt daarom zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat het aantal uren dat referente heeft gewerkt ongeloofwaardig is.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Uit de stukken die referente heeft overgelegd met betrekking tot het inkomen bij [Stichting] blijkt dat dit onregelmatige inkomsten betreffen. Volgens paragraaf B1/4.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) merkt verweerder onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Dat is het geval als deze inkomsten in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of referente over voldoende middelen van bestaan beschikt.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat referente niet tenminste elf van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag inkomsten heeft verworven. Voorts is het inkomen van referente bij [Stichting] onvoldoende, aangezien zij minder verdient dan het normbedrag van € 1.507,80 per maand.
6.2
Ten aanzien van het vermoeden van verweerder dat sprake is van een gefingeerd dienstverband bij [B.V. X] is van belang dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde bankafschriften, roosters en loonstroken onvolledig zijn, discrepanties vertonen en ongerijmdheden bevatten. Verweerder heeft in de bezwaarfase gevraagd om de bankafschriften vanaf 1 mei 2016 tot 31 oktober 2016. Door verweerder is terecht geconcludeerd dat de door referente overgelegde bankafschriften geen gegevens van de bankrekening of de rekeninghouder bevatten. Daarnaast ontbreken de afschriften tussen bijvoorbeeld 20 juni 2016 en 26 september 2016. Verder verschillen de gegevens in het werkrooster met de gegevens in Suwinet. Zo blijkt uit Suwinet dat referente in augustus 2016 166 uur heeft gewerkt, terwijl uit het overgelegde rooster volgt dat referente 51,5 uur heeft gewerkt. Ook het rooster van [B.V. X] , de salarisstrook en de suwinet-gegevens in de maand augustus 2016 verschillen van elkaar. De rechtbank overweegt verder dat verweerder terecht heeft tegengeworpen dat referente volgens de opgegeven Suwinet-gegevens 350 uren zou hebben gewerkt in de maand augustus 2016. Uitgaande van een 40-urige werkweek, zou dat betekenen dat eiseres binnen één maand 8,75 weken gewerkt heeft. Gelet hierop kan aan de overgelegde stukken in bezwaar niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste.
6.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het bestreden besluit geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Weliswaar is sprake van gezinsleven tussen eiser en referente, maar is er geen sprake van inmenging. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is sprake van inmenging indien een verblijfstitel wordt ontnomen die de desbetreffende vreemdeling feitelijk tot uitoefening van zijn familie- of gezinsleven in Nederland in staat stelde. Van het ontnemen van een verblijfstitel waarmee eiser en referente in staat zijn gesteld om hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen is in het onderhavig geval geen sprake, omdat het bestreden besluit betrekking heeft op een aanvraag om een machtiging voor voorlopig verblijf. Verweerder heeft in de belangenafweging in het nadeel van eiser en referente mee mogen wegen dat onjuiste gegevens zijn verstrekt en dat eiser noch referente voldoet aan het middelenvereiste. Voorts is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het familieleven in Marokko uit te oefenen. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
6.4
Ter zitting heeft referente aangegeven dat zij per 1 januari 2018 een nieuw contract heeft met [Stichting], voor 20 uur per week in vaste dienst. De rechtbank kan deze stelling, gelet op de ex tunc toets in beroep, niet bij de beoordeling van onderhavig beroep betrekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.