ECLI:NL:RBDHA:2018:2892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
09/227299-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van rugtas met inhoud in Den Haag met ISD-maatregel voor verdachte

Op 12 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een rugtas met inhoud, gepleegd op 11 november 2017 te 's-Gravenhage. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 26 februari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. C. van den Heuvel, de vordering heeft ingediend. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, ontkende de diefstal te hebben gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de camerabeelden als bewijs gebruikt. De aangeefster verklaarde dat haar rugtas, die zij in een winkelwagentje had staan, was weggenomen terwijl zij boodschappen deed. De camerabeelden toonden een man die de rugtas uit het wagentje nam en later werd de verdachte herkend door verbalisanten op basis van deze beelden.

De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant voldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de diefstal en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn status als stelselmatige dader en de ernst van het gepleegde feit. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder zijn illegale verblijf in Nederland en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de veiligheid van de samenleving en dat verdachte binnen deze maatregel hulpverlening zou kunnen ontvangen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 197,80 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/227299-17
Datum uitspraak: 12 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van den Heuvel en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te 's-Gravenhage
- een rugtas en/of
- een portemonnee met hierin onder andere een bankpas en een geldbedrag en/of
- een mobiele telefoon (merk/type: Samsung S5 Neo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op 11 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een rugtas met inhoud van [slachtoffer] (hierna: aangeefster).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte ontkent de diefstal te hebben gepleegd en dat de zwarte jas die op de camerabeelden is te zien niet bij verdachte is aangetroffen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 11 november 2017 rond 15:15 uur boodschappen aan het doen was met haar man in de Albert Heijn aan de Betje Wolffstraat te Den Haag. Haar rugtas stond in haar winkelwagen. Op enig moment zag zij dat haar rugtas niet meer in het wagentje stond. Nadat zij had gekeken of de rugtas niet nog in de auto stond, heeft aangeefster zich gemeld bij de servicebalie. Hier bleek na controle van de camerabeelden dat de tas was weggenomen. Uit haar rugtas zijn haar telefoon van het merk Samsung type S5 Neo en haar portemonnee, met daarin ongeveer € 150,00 en haar bankpas, weggenomen. [2]
In de Albert Heijn heeft de verbalisant [verbalisant 1] de camerabeelden bekeken. Op de beelden was te zien dat een brildragende man, die donker gekleed was, naar het winkelwagentje van aangeefster loopt, hierin kijkt en vervolgens weer wegloopt. De man loopt daarna weer terug naar het karretje van aangeefster en pakt dan uit het karretje een donkerkleurige rugzak en loopt hiermee weg. Vervolgens is te zien dat de man in de winkel de rugzak opent en goederen uit de rugzak pakt. Ongeveer een half uur later zag de beveiliger van de Albert Heijn de betreffende man op de Betje Wolffstraat te Den Haag lopen. Hij is de man gevolgd en zag dat de man een pand in ging aan de [adres pand] . De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar het pand toe gegaan en naar binnen gelaten door een man die de deur open deed. In de woonkamer van de woning zagen de verbalisanten een man zitten die zij herkenden van de camerabeelden. Zij herkenden dat hij dezelfde lichtblauwe blouse en spijkerbroek aanhad en zij herkenden ook zijn gezicht. Hierop is de man aangehouden. Deze man bleek later verdachte te zijn. [3]
Verdachte heeft ontkend dat hij iets met de diefstal te maken heeft en dat hij de persoon is op de camerabeelden.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft, nadat hij verdachte had gehoord en twee foto’s van hem had gemaakt, de camerabeelden van de Albert Heijn ook bekeken. Hij herkende op de camerabeelden de persoon die de rugtas uit de winkelwagen wegnam als verdachte. Volgens hem voldoet verdachte, met uitzondering van de zwarte jas, volledig aan het signalement van de persoon op de camerabeelden. [4]
Conclusie van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 11 november 2017 de rugtas van aangeefster met daarin een portemonnee met bankpas en een geldbedrag en een mobiele telefoon van het merk Samsung heeft weggenomen. De rechtbank acht de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 3] aan de hand van de camerabeelden voldoende specifiek en betrouwbaar om deze voor het bewijs te gebruiken, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet alleen aan zijn kleding, maar ook aan zijn gezicht, haar en postuur is herkend. Dat verdachte niet met een zwarte jas is aangehouden en deze niet in de woning is aangetroffen doet hier niet aan af. Verdachte is immers pas om 17:05 uur aangehouden – ruim anderhalf uur na het incident – hetgeen maakt dat verdachte de mogelijkheid heeft gehad om zijn jas op een andere plek te verbergen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 11 november 2017 te 's-Gravenhage
- een rugtas en
- een portemonnee met hierin onder andere een geldbedrag en
- een mobiele telefoon (merk/type: Samsung S5 Neo),
toebehorendeaan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit – bij bewezenverklaring – geen ISD-maatregel op te leggen en subsidiair om de ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ISD-maatregel als ultimum remedium dient te worden gezien. Hoewel verdachte openstaat voor begeleiding door de reclassering, heeft hij niet eerder hulp gehad van de reclassering of een andere instelling. Er zijn voor verdachte nog voldoende alternatieve en lichtere maatregelen mogelijk dan oplegging van de ISD-maatregel. Daar komt bij dat verdachte illegaal in Nederland verblijft, hij de Nederlandse taal niet spreekt en hij niet uitzetbaar is nu de Algerijnse autoriteit hem geen laissez-passer wil verstrekken. Van behandeling en een gecontroleerde en begeleide terugkeer van verdachte in de Nederlandse samenleving zal in het geval van verdachte geen sprake zijn. Hierbij heeft de raadsvrouw verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1451.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een rugtas. Dit is een vervelend feit en levert de betrokkenen behalve schade ook veel schrik en overlast op.
Uit het omvangrijke strafblad van verdachte van 16 januari 2018 van 15 bladzijden blijkt dat verdachte in een korte periode veelvuldig voor misdrijven (vooral vermogensdelicten) is veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Deze straffen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 januari 2018, opgemaakt en ondertekend door M. Sportel, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen aan verdachte. Uit dit advies komt naar voren dat het voor verdachte vanwege zijn status –zijn eerdere verklaring tot ongewenst vreemdeling is omgezet in een zwaar inreisverbod- niet mogelijk is om in Nederland een uitkering aan te vragen of te werken. Hierdoor heeft verdachte geen legaal inkomen. Om zich toch staande te kunnen houden, pleegde hij vermogensdelicten of werkte hij zwart De reclassering heeft niet met verdachte gesproken over eventuele psychische- en of persoonlijkheidsstoornissen. Wel blijkt uit eerdere rapportages dat verdachte medicijnen (benzodiazepines) krijgt voorgeschreven omdat hij stemmen zou horen. In 2012 is van verdachte, die op dat moment nog gebruik maakte van een andere naam, een NIFP rapportage opgemaakt. Er was op dat moment sprake van een (zeer) complex persoonsbeeld waarbij primair sprake leek te zijn van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er ontwijkende/afhankelijke trekken bij verdachte waargenomen.
Verdachte heeft de reclassering verteld dat hij met een partner, met wie hij elf jaar een relatie had, een dochter heeft gekregen die nu bijna tien jaar is. Hij wil niet naar Algerije vertrekken als hij zijn dochter niet mee krijgt. Van de Jeugdbescherming West heeft de reclassering gehoord dat er sterke twijfels bestaan of verdachte de werkelijke vader is. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft de reclassering laten weten dat verdachte meermalen verschillende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot namen, geboortedata, nationaliteiten, familieleden en het al dan niet hebben van kinderen. Verder hebben zij laten weten dat het vaderschap van verdachte niet is aangetoond en dat uit niets is gebleken dat hij betrokken is bij de opvoeding van zijn dochter. Verdachte is herhaaldelijk aangezegd Nederland te verlaten en hij is verwijderbaar uit Nederland.
Het valt de reclassering op dat verdachte wisselende verhalen vertelt en dat niet duidelijk is welke versie de juiste is. Tot slot wordt opgemerkt dat verdachte niet eerder hulp heeft gehad voor zijn problemen omdat hij vanwege zijn status in Nederland hier nooit gebruik van heeft kunnen maken. Wanneer een ISD-maatregel aan verdachte zal worden opgelegd, dient rekening te worden gehouden met het feit dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, aldus de reclassering.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij Nederland niet zal verlaten zonder zijn dochter. Verder heeft verdachte verklaard dat er inmiddels een DNA-test is uitgevoerd om zo te kunnen vaststellen dat hij daadwerkelijk de vader is.
Op basis van dit reclasseringsadvies concludeert de rechtbank dat het plegen van strafbare feiten door verdachte zeer waarschijnlijk samenhangt met zijn problematiek. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De rechtbank stelt vast dat verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, en dat wordt voldaan aan alle vereisten die de wet en voornoemde Richtlijn aan de oplegging van de ISD-maatregel stellen.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, dient het belang van de samenleving thans voorop te staan en eist de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Dat verdachte wegens zijn illegale status niet zal kunnen deelnemen aan een extramuraal traject en geen sprake kan zijn van resocialisatie in de Nederlandse samenleving maakt niet dat van oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgezien. Ook de door de raadsvrouw geschetste alternatieven zijn gelet op de status van verdachte niet haalbaar. Hoewel de oplegging van de maatregel primair noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij, kan verdachte binnen de maatregel deelnemen aan trainingen die hem kunnen helpen zijn problemen aan te pakken. Tijdens de maatregel zal eveneens gewerkt worden aan het motiveren van verdachte tot terugkeer naar Algerije. Het gegeven dat tijdens de ISD-maatregel door de Dienst Terugkeer en Vertrek pogingen worden ondernomen om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen betekent niet dat de maatregel wordt gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor deze is bedoeld. De strafrechtelijke doeleinden rechtvaardigen de maatregel. De ISD-maatregel strekt er niet toe terugkeer van de illegale vreemdeling naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen; daarop gerichte inspanningen worden vereist om zo veel mogelijk te voorkomen dat betrokkene in vreemdelingenbewaring wordt genomen nadat de maatregel ten uitvoer gelegd is. Zodra verdachte kan terugkeren naar Algerije, kan de ISD-maatregel beëindigd worden. Mocht terugkeer naar het land van herkomst onverhoopt niet gerealiseerd kunnen worden, dan heeft verdachte in ieder geval enige vorm van hulpverlening kunnen ontvangen. De maatregel kan derhalve tevens een bijdrage leveren aan het oplossen van (een deel van) de problematiek van verdachte.
Voor het bereiken van de strafrechtelijke doelstellingen is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht daarbij niet in mindering brengen op de duur van die maatregel.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering ter hoogte van € 557,75, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. Zij heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de aangifte volgt dat de rugtas van [slachtoffer] – met daarin haar portemonnee met inhoud – zijn gestolen. De rechtbank acht de gevorderde bedragen voor de portemonnee en het geld redelijk en wijst die toe, te weten een totaalbedrag van
€ 197,80. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 11 november 2017, de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de post ‘mobiele telefoon’, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is geworden wat de dagwaarde is van de mobiele telefoon en nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 197,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
legt aan verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren,
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
nietbij de tenuitvoerlegging van deze maatregel in mindering gebracht zal worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan die [slachtoffer] een bedrag van € 197,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 197,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2017, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. J. Montijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017322104, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Zuiderpark, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 72).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 11 november 2017, blz. 20 – 22.
3.Proces-verbaal van aanhouding, d.d. 11 november 2017, blz. 8 en 9.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 november 2017, blz. 41.